Contact  |

Bekwaamheid van de minderjarige

Artikel 4

§ 1. Onverminderd de rechten van de ouders, oefent de minderjarige de rechten, opgesomd in dit decreet, zelfstandig uit.

§ 2. In afwijking van § 1, oefent de minderjarige de rechten, bedoeld in artikelen 8, 13 en 22, zelfstandig uit op voorwaarde dat hij tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, rekening houdend met zijn leeftijd en zijn maturiteit. De minderjarige van twaalf jaar of ouder wordt vermoed in staat te zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen.

Artikel 4 DRM erkent de bekwaamheid van de minderjarige om de rechten, opgesomd in dit decreet, zelfstandig uit te oefenen. Voor de uitoefening van drie rechten wordt evenwel een bijzondere regeling ingevoerd.

De erkenning dat de minderjarige zijn rechten in de hulpverlening zelfstandig kan uitoefenen is een belangrijke stap voorwaarts.

  • Als algemene regel geldt dat de minderjarige en meerderjarige cliënt alle rechten opgesomd in het DRM zelfstandig mag uitoefenen.
  • Enkel voor het recht op instemming met de jeugdhulp, het recht om niet gescheiden te worden van zijn ouders, en het recht op inzage in het dossier is een bijkomende voorwaarde voorzien voor minderjarigen. De minderjarige moet in staat zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen wanneer hij één van deze rechten wil uitoefenen. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de leeftijd en maturiteit van de minderjarige.
  • Om deze beoordeling makkelijker te maken, heeft de wetgever een vermoeden ingebouwd. Een minderjarige van twaalf jaar of ouder wordt vermoed in staat te zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen.
  • Voor onbekwame minderjarigen worden deze rechten uitgeoefend door hun wettelijke vertegenwoordigers (hun ouders of voogd).

Enkele actuele wetswijzigingen (2019) brachten ook een aantal grondige veranderingen in de jeugdhulp met zich mee:

  • Om te beginnen, werd de naam van het Decreet Rechtpositie (DRM) aangepast: Het DRM is nu de afkorting voor het ‘decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en binnen het kader van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’. De rechten uit het DRM zijn nu dus ook van toepassing op kinderen en jongeren voor wie een reactie loopt in het kader van het Jeugddelinquentiedecreet. Dit geldt echter niet voor de artikels 8 tot en met 10.
  • De belangrijkste wijziging is wellicht dat de rechten die het DRM voorziet nu ook van toepassing zijn op meerderjarige cliënten in de jeugdhulp.
  • Het  recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon werd ten slotte uitgebreid naar ouders en opvoedingsverantwoordelijken. (Voor meer informatie zie thema: Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon)

1. Handelings(on)bekwaamheid van de minderjarige

De wet van 19 januari 1990 omschrijft een minderjarige als “de persoon van het mannelijk of vrouwelijk geslacht die de volle leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt”. Ook artikel 1 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind bevestigt deze bepaling.

In België zijn minderjarigen in principe rechtsbekwaam maar handelingsonbekwaam. Deze handelingsonbekwaamheid geldt enkel voor rechtshandelingen. Feitelijke handelingen kan de minderjarige wel stellen. De meeste van de rechten in het decreet rechtspositie zijn feitelijke handelingen zoals het vragen om informatie, ontvangen van bezoek, contact met familie, ...

Wanneer minderjarigen handelingen stellen die ze eigenlijk niet konden stellen, handelingen waarvoor ze dus niet bekwaam waren, kunnen deze rechtshandelingen nietig verklaard worden. Dit betekent dat de partijen dan moeten worden teruggeplaatst in hun oorspronkelijke situatie (van voor de overeenkomst).

Ter verduidelijking

Rechtsbekwaamheid of genotsbekwaamheid
Dit betekent dat de minderjarige houder is van rechten. In België heeft in principe iedereen bepaalde rechten, ook minderjarigen. Voorbeelden hiervan zijn het recht op een naam, recht op een mening, recht op eigendom, recht op privacy, ...

Handelingsbekwaamheid
Dit betekent dat men de rechten die men heeft ook zelf en zelfstandig mag uitoefenen. De handelingsbekwaamheid heeft enkel betrekking op het stellen van rechtshandelingen, bijvoorbeeld het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor een vakantiejob.

Rechtshandelingen
Dit zijn handelingen die beogen een bepaald gevolg voor het recht in het leven te roepen en die dus juridische gevolgen met zich meebrengen. Een minderjarige van 12 jaar of meer die toestemt in adoptie stelt een rechtshandeling. Door zijn toestemming kan de adoptie doorgaan en aan de adoptie zijn rechtsgevolgen verbonden. De minderjarige erft nu ook van zijn adoptieouders, er ontstaan huwelijksbeletsels, ...

Feitelijke handelingen
Aan deze handelingen zijn geen directe rechtsgevolgen verbonden. In principe kan iedereen deze handelingen stellen.  Een minderjarige die bijvoorbeeld de nieuwe vriend van zijn moeder “vader” noemt, stelt een feitelijke handeling. Hieraan zijn geen rechtsgevolgen verbonden.

Het is echter een illusie te denken dat het begrip “minderjarigheid” één uniforme periode dekt. Immers, naarmate de minderjarige opgroeit, verandert ook zijn kunnen. Meer en meer houdt de wetgever hier rekening mee door het invoeren van leeftijdsgrenzen, het voorzien van uitzonderingen op de handelingsonbekwaamheid, ...

Zo kan een minderjarige vanaf 16 jaar bv. geld afhalen van zijn spaarboekje indien zijn wettelijke vertegenwoordiger toestemming geeft, kan de minderjarige een kind erkennen, kan de minderjarige zelf briefwisseling ontvangen indien zijn ouders geen verzet aantekenen, ...

Hieruit blijkt dat een evenwicht gezocht wordt tussen het enerzijds respecteren van de capaciteiten van een kind en anderzijds een kind niet te vroeg te belasten met te zware verantwoordelijkheden (bekwaamheid versus bescherming).

2. Zelfstandige uitoefening van de rechten uit het decreet rechtspositie

Het algemeen uitgangspunt van het decreet rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en binnen het kader van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht (kortweg DRM of Decreet Rechtspositie) is dat de minderjarige de rechten opgesomd in het Decreet Rechtspositie zelfstandig kan uitoefenen. Dit betekent dat de minderjarige deze rechten zelf kan uitoefenen, zonder vertegenwoordiging of bijstand.

Dit lijkt op het eerste zicht verregaand en afwijkend van de algemene burgerrechtelijke regeling, doch is dit niet. De meeste rechten opgesomd in het DRM gaan immers over feitelijke handelingen waarvan wordt aangenomen dat minderjarigen in staat zijn om deze te stellen. Er wordt hier geen leeftijdsgrens voorzien, noch moet de hulpverlener enige afweging maken. Hij kan m.a.w. de minderjarige zijn rechten niet ontzeggen omdat hij onvoldoende maturiteit heeft of niet in staat is tot een redelijke beoordeling van zijn belangen. Dit impliceert dat elke minderjarige recht heeft op een dossier, recht heeft bijgestaan te worden door een vertrouwenspersoon, recht heeft op informatie, recht heeft mee te vergaderen, recht heeft op een menswaardige behandeling,...

Dit wil niet zeggen dat de minderjarige die zijn rechten zelfstandig wil uitoefenen hierbij niet op enige begeleiding kan rekenen, integendeel. Wel zal de mate van ondersteuning en begeleiding voor de uitoefening van deze rechten evolueren naargelang de leeftijd van de minderjarige.

3. Bijzondere regeling

Enkel voor de volgende drie rechten voorziet het DRM in een bijzondere regeling:

  • Recht op instemming met de buitengerechtelijke jeugdhulp (artikel 8)
  • Recht om niet tegen zijn wil gescheiden te worden van zijn ouders (artikel 13)
  • Recht op toegang tot het dossier (artikel 22)

Deze drie rechten oefent de minderjarige enkel zelfstandig uit wanneer hij (wils)bekwaam is.
Wanneer hulpverleners inschatten dat een minderjarige onbekwaam is om deze rechten zelfstandig uit te oefenen, bv. omwille van een ernstige mentale beperking, zullen zijn ouders deze 3 rechten uitoefenen in zijn plaats. De andere rechten uit het DRM kan de ‘onbekwame’ minderjarige wel zelf uitoefenen.

3.1. Tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat zijn, rekening houdend met de leeftijd en maturiteit

Het is de jeugdhulpverlener die oordeelt of een minderjarige al dan niet in staat is om een redelijke beoordeling van zijn belangen te maken. Dit dient te gebeuren in overleg en dialoog met de minderjarige en zijn ouders.

Bij een eerste contact is soms weinig informatie over de minderjarige voor handen en toch moet de hulpverlener deze afweging reeds maken. Gelukkig kan hij zich hierbij laten leiden door het vermoeden uit het DRM dat een minderjarige van 12 jaar of ouder, wilsbekwaam is. Het is hierbij bovendien belangrijk voor ogen te houden dat de beoordeling of een minderjarige al dan niet bekwaam is geen éénmalige, “alles-of-niets” beslissing is maar elke dag, in elke concrete situatie opnieuw dient te gebeuren. Het is niet omdat men de minderjarige niet bekwaam acht een beslissing in een bepaalde situatie te nemen, dat dit zomaar opgaat in een andere situatie. Respect voor de autonomie van de minderjarige vereist een individuele beoordeling van de competentie voor elke beslissing in kwestie. Op deze manier wordt de bekwaamheid van de minderjarige zo ruim mogelijk gehouden.

Veel hangt ook af van de eigen attitude van de jeugdhulpverlener. Deze afweging is immers een interactief proces waarbij de jeugdhulpverlener tot taak heeft steeds bereid te zijn te zoeken hoe de minderjarige op een goede manier betrokken kan worden.

Hoe kan de jeugdhulpverlener nu een dergelijke afweging maken?
Men gaat er van uit dat een minderjarige die voldoende in staat is om in te schatten wat in zijn belang is, én die voldoende in staat is om de gevolgen van zijn daden in te schatten (op basis van de informatie die hij tot zijn beschikking heeft), bekwaam is. Dit betekent evenwel niet dat de minderjarige perfect moet weten wat het precieze gevolg is van een bepaalde actie. Immers, we kunnen gerust aannemen dat ook veel volwassenen hiertoe niet in staat zijn.

Aan de hulpverlener wordt dus een grote verantwoordelijkheid gegeven. Hij zal immers de concrete afweging in elke individuele situatie moeten maken en proberen niet enkel vanuit het eigen kader te kijken, maar vooral te kijken naar hetgeen de minderjarige zelf aanbiedt.

Dit proces begint door steeds opnieuw te luisteren naar de minderjarige en open te staan voor zijn mening. Wellicht ligt de echte uitdaging van het DRM in het creëren van een betere dialoog tussen hulpverlener en minderjarige.

Tips

Emancipatorisch werken betekent maximale openheid en eerlijkheid ten aanzien van het eigen functioneren. Het is belangrijk om regelmatig stil te staan bij je eigen betekeniskader en je gevoelens t.a.v. cliënten. Intervisie en supervisie zijn hierbij bijzonder nuttig.

Hieronder staan enkele richtlijnen om de hulpverlener te helpen in dit proces:

    • De cliënt is subject in de plaats van object in de hulpverlening.
    • Ga uit van de mogelijkheden van de cliënt in plaats van de gebreken.
    • Het accent ligt op het proces en niet op het product van de hulpverlening.
    • Maak gebruik van overleg en onderhandeling eerder dan van advies en regels.
    • Houd gedurende het hulpverleningsproces rekening met de groeiende capaciteiten van de jongere.

(Nota emancipatie en participatie, De Waaiburg)

De bekwaamheid van een minderjarige betekent niet dat de minderjarige alle handelingen volledig alleen moet kunnen stellen. Soms is ondersteuning vanuit de voorziening noodzakelijk. Wanneer een kind van 12 zijn dossier wil inkijken, zal hij doorgaans meer begeleiding nodig hebben dan een tiener van 16 jaar. Ditzelfde geldt ook voor een persoon met een verstandelijke beperking voor wie sommige eenvoudige handelingen toch moeilijk kunnen zijn.

3.2. Minderjarigen boven de twaalf jaar

Om de handelingsbekwaamheid van de minderjarige bij de uitoefening van deze rechten te versterken, heeft de wetgever een vermoeden ingebouwd.

Wanneer een minderjarige twaalf jaar of ouder is, wordt de minderjarige vermoed in staat te zijn zelfstandig op te kunnen treden. Dit verlost de minderjarige van de (soms zware) bewijslast aangaande zijn competentie.

Dit vermoeden is echter weerlegbaar. Wanneer een hulpverlener, in dialoog met zijn minderjarige cliënt en de ouders, van mening is dat de minderjarige (die ouder is dan 12 jaar) toch niet bekwaam is, zal hij dit moeten motiveren in het dossier. In dit geval geldt opnieuw de algemene regel dat zijn rechten worden uitgeoefend door zijn wettelijke vertegenwoordigers (ouders of voogd).

Bijvoorbeeld

De hulpverleners van een instelling voor minderjarigen met een autisme spectrum stoornis stellen zich de vraag of hun jongeren bekwaam zijn?
Dit kan niet in het algemeen beantwoord worden. Het hangt af van het vermogen van de individuele minderjarige om zijn belang in te schatten in een bepaalde situatie én het vermogen om de gevolgen van bepaalde beslissingen en daden in te schatten. Minderjarigen met een mentale beperking zijn dus zeker niet a priori onbekwaam.
Wanneer hulpverleners van mening zijn dat een bepaalde jongere toch onbekwaam is, zullen zij dit moeten motiveren in zijn dossier. Deze motivatie moet gepersonaliseerd worden en genuanceerd naargelang de kwestie die voorligt.

3.3. Minderjarigen onder de twaalf jaar

Bovenvermeld vermoeden geldt niet voor minderjarigen onder de twaalf jaar. Zij zullen zelf initiatief moeten nemen en aantonen dat ze in staat zijn zelfstandig op te treden. Hierdoor wordt er meer druk op de schouders van jonge kinderen gelegd dan op die van oudere kinderen. Dit betekent evenwel niet dat de hulpverlener hier een passieve houding mag aannemen, integendeel. Van hem wordt verwacht dat hij meehelpt en de minderjarige begeleidt doorheen dit proces.

De jeugdhulpverlener zal in het dossier van de minderjarige de elementen moeten opnemen die geleid hebben tot het besluit om de minderjarige al dan niet in staat te achten tot een redelijke beoordeling van zijn belangen.

Bijvoorbeeld

Josefien, 10 jaar, wil graag mee kunnen instemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp die haar aangeboden wordt. Ze kan als bekwaam beschouwd worden als zij aantoont dat ze beseft wat de gevolgen zijn van haar beslissingen en dat ze zich hierover bv. al heeft geïnformeerd bij tZitemzo. De jeugdhulpverlener zal hierover uiteindelijk beslissen.
Wanneer hij van mening is dat Josefien toch niet bekwaam is, motiveert hij best in haar dossier waarom hij niet ingaat op het verzoek van Josefien om mee te kunnen instemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp.
Ook wanneer de hulpverlener in overleg met Josefien en haar ouders beslist dat Josefien wel degelijk bekwaam is, motiveert hij deze inschatting (die afwijkt van het wettelijke vermoeden) in haar dossier.

4. Bekwaamheid en ouderlijk gezag

Zolang kinderen minderjarig zijn, oefenen beide juridische ouders in principe samen het ouderlijk gezag over hen uit. Dit noemt men ‘co-ouderschap’.

Merk op: Ook wanneer een ouder zelf nog minderjarig is, kan deze in principe zelf(standig) het ouderlijk gezag over zijn/haar eigen kind uitoefenen.

Wanneer een minderjarige weigert dat een hulpverlener contact opneemt met zijn ouders, moet er gekeken worden naar enerzijds de rechten van ouders in het kader van de uitoefening van hun ouderlijk gezag en anderzijds de rechten van minderjarige cliënten in de integrale jeugdhulp.

Ouders hebben vanuit hun ouderlijk gezag o.a. recht op informatie over hun minderjarige kinderen om zo fundamentele opvoedingsbeslissingen te kunnen nemen. Dit ouderlijk gezag is echter niet onbegrensd:

  • Het recht van ouders om fundamentele beslissingen te nemen over en voor hun kinderen evolueert/vermindert, naarmate hun kinderen bekwamer worden en ze zelf in staat zijn om beslissingen te nemen.
  • Het ouderlijk gezag bestaat bovendien uit een aantal doelgebonden bevoegdheden die steeds moeten gebruikt worden in het belang van de minderjarige. Ouders van onbekwame minderjarigen hebben dus enkel recht om kennis te nemen van die vertrouwelijke informatie die ze nodig hebben in het belang van de minderjarige.

Het Decreet Rechtspositie voorziet bepaalde rechten voor bekwame minderjarigen en sinds september 2019 ook voor meerderjarige cliënten. Bekwame minderjarigen kunnen volgens artikel 8 DRM zelf instemmen met buitengerechtelijke hulpverlening (of deze weigeren). Daarnaast voorziet artikel 10 DRM dat, in geval van buitengerechtelijke jeugdhulp, de minderjarige het recht heeft om de interventie van een bepaalde hulpverlener te weigeren, voor zover de opdracht en de organisatie van de jeugdhulpvoorziening dat toelaten en voor zover deze weigering de jeugdhulpverlening aan de minderjarige niet in het gedrang brengt.

Volgens art. 6 van het Decreet iIntegrale Jeugdhulp kan de buitengerechtelijke jeugdhulpverlening bovendien enkel worden verleend met instemming van de personen tot wie ze zich richt. Naast de instemming van de bekwame minderjarige, is daarom meestal ook de instemming van zijn ouders of, wanneer de ouders geen actieve rol spelen in de hulpverlening, van de opvoedingsverantwoordelijken nodig, vooraleer er buitengerechtelijke hulp kan geboden worden.

Alleen wanneer de hulp die de bekwame minderjarige vraagt, zich enkel tot de minderjarige richt, bv. hulp van het JAC of CLB, volstaat de instemming van de bekwame minderjarige.

In dat geval mogen hulpverleners ouders niet contacteren wanneer de bekwame minderjarige dit expliciet vraagt. Wel zal de hulpverlener meestal proberen toewerken naar overleg met ouders.

Meestal is naast de instemming van de bekwame minderjarige, ook de instemming van zijn ouders nodig om meer ingrijpende, buitengerechtelijke jeugdhulp te kunnen bieden. Dit is onder meer het geval wanneer een minderjarige residentieel geplaatst wordt en dus gescheiden wordt van zijn ouders. In dat geval zal de hulpverlener ouders moeten contacteren én hen bepaalde informatie moeten bezorgen waarover zij moeten beschikken om geïnformeerd hun instemming te kunnen geven.

Wanneer het gaat om een onbekwame minderjarige, mogen/moeten hulpverleners zijn ouders wel contacteren, ook zonder toestemming van de minderjarige, aangezien zij, in de plaats van hun onbekwame kind, beslissingen zullen moeten nemen m.b.t. de hulpverlening.

Bijvoorbeeld

Tiffany, 15 jaar, zou graag een psycholoog binnen een CGG consulteren omdat ze worstelt met haar seksuele geaardheid (maar dat weten haar ouders niet).  Haar ouders zijn gescheiden en haar vader wil geen toestemming geven voor de therapie. Binnen de integrale jeugdhulp bepaalt art. 4 DRM dat een bekwame minderjarige (= vermoed vanaf 12 jaar) zelfstandig beslissingen kan nemen betreffende de buitengerechtelijke jeugdhulp in die situaties waar de hulpverlening enkel de minderjarige betreft. Tiffany kan dus zelfstandig instemmen met de begeleiding door (de psycholoog van) het CGG. De hulpverleners mogen haar ouders bovendien niet contacteren alsTiffany dit expliciet vraagt.

Voor onbekwame minderjarige cliënten zullen hun wettelijke vertegenwoordigers (ouders of voogd) in hun plaats de beslissingen nemen in het kader van de vrijwillige jeugdhulp.

5. Bekwaamheid in de gezondheidszorg

In principe dienen ouders onder toepassing van hun ouderlijk gezag te beslissen over alle gezondheidszorg aan hun minderjarige kinderen. De wet betreffende de rechten van de patiënt (W.P.) van 2002 voorziet echter ook in een wettelijke basis voor de rechten van minderjarigen als patiënt.

Volgens de Wet Patiëntenrechten vallen minderjarigen principieel onder het gezag van hun ouders én oefenen ouders als wettelijke vertegenwoordigers daarom de rechten van hun minderjarige kinderen als patiënt uit. De minderjarige patiënt wordt hierbij wel steeds betrokken rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit.

Wanneer de minderjarige echter in de ogen van de betrokken beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht (en dus wilsbekwaam is), oefent deze zijn patiëntenrechten zelfstandig uit.

Anders dan het DRM, voorziet de Wet Patiëntenrechten geen leeftijd waarop de minderjarige als bekwaam wordt beschouwd. De betrokken gezondheidswerker moet dit in een concrete situatie inschatten aan de hand van de twee criteria:

  • Kan de minderjarige patiënt voldoende inschatten wat zijn belang is?
  • Kan de minderjarige patiënt voldoende inschatten wat de gevolgen zullen zijn van zijn beslissingen of daden?

Bijvoorbeeld

Bart, 14 jaar, zou graag na lange gesprekken met de medewerkers van het JAC naar een psychiater gaan. Hij heeft gekozen voor een psychiater die werkt in het ziekenhuis vlakbij zijn school. Binnen de gezondheidszorg geldt de Wet Patiëntenrechten. In de Wet Patiëntenrechten is geen sprake van een leeftijd waarop de bekwaamheid bereikt wordt voor de uitoefening van zijn rechten als patiënt, maar art. 12 W.P. stelt wel dat de minderjarige in staat moet zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen en zijn rechten als patiënt zelfstandig moet kunnen uitoefenen. Wanneer de betrokken psychiater van mening is dat Bart bekwaam is, kan Bart zelf om therapie vragen en hiermee zelfstandig instemmen. Toestemming van zijn ouders is dan niet nodig. Enkel wanneer de psychiater van mening is dat Bart onbekwaam is, zullen Barts ouders, als zijn wettelijke vertegenwoordigers, moeten beslissen in zijn plaats.

6. Tot slot

De wetgever had in deze materie twee mogelijkheden om een bekwaamheid van minderjarigen te erkennen. Ofwel kon men werken met vaste leeftijdsgrenzen, ofwel kon een zekere beoordelingsvrijheid worden gegeven aan de betrokken hulpverlener. De wetgever heeft gekozen voor deze tweede, soepele zienswijze. Immers, vaste leeftijdsgrenzen beantwoorden niet altijd aan de werkelijkheid waar de concrete situatie en de betrokken individuen cruciaal zijn.

Aldus wordt de handelingsbekwaamheid van de minderjarige m.b.t. de uitoefening van drie bepaalde rechten uit het DRM gebaseerd op de combinatie van een objectief criterium (leeftijd) en een subjectief criterium (maturiteit of graad van ontwikkeling). Het is bovendien van belang niet te vergeten dat, wanneer er een regeling bestaat die gunstiger is voor de minderjarige, deze regeling voorrang krijgt.

 

Tips

Aangezien het de jeugdhulpverlener is die, in dialoog met de minderjarige en zijn ouders, zal moeten oordelen of de minderjarige in staat is tot een redelijke beoordeling van zijn belangen, zal hij hiervoor de nodige voorzichtigheid in acht moeten nemen.
Hierbij kan hij rekening houden met volgende factoren:
    • De persoonlijkheid van het kind
    • De aard van de situatie
    • De familiale en sociale omstandigheden
    • De intelligentie en maturiteit
    • De te nemen beslissing

Volgende vragen kunnen richtinggevend zijn:
    • Is de minderjarige in staat de verschillende alternatieven te begrijpen, een voorkeur te
      uiten voor bepaalde oplossingen, vragen te stellen, ...?
    • Kan de minderjarige denken en beslissen met een zekere onafhankelijkheid?
    • Verstaat de minderjarige de gevolgen van de te nemen beslissing?

We verwijzen hier ook naar het SEN-SEO project waarbij een schaal voor emotionele ontwikkeling (Seo) voorgesteld wordt als methodiek om bekwaamheid te helpen inschatten.
De minderjarige kan ook op andere manieren dan via een klassiek gesprek zijn mening uiten. Denk maar aan een tekening, non-verbaal gedrag, het uiten van emoties, ... Zelfs heel jonge kinderen zijn hiertoe in staat. Daarnaast toont onderzoek aan dat de bekwaamheid van kinderen zich het best ontwikkelt door in interactie te gaan en samen te werken met volwassenen of met andere kinderen. Hoe meer kansen minderjarigen krijgen om beslissingen te vormen, hoe beter ze in staat zullen zijn bewuste keuzes te maken.

Zo is het bijvoorbeeld goed mogelijk dat een 8-jarige die reeds jaren in de hulpverlening zit, bewuster een beslissing zal kunnen nemen dan een 13-jarige die voor de eerste maal in aanraking komt met jeugdhulp.

Meer weten

Inhoudsopgave