Contact  |

Beroepsgeheim

Aangezien er tal van vragen leven bij hulpverleners en voorzieningen over het beroepsgeheim in het kader van jeugdhulpverlening werd ervoor gekozen om dit thema in een bijkomende fiche uit te werken. Deze fiche zet de belangrijkste principes en uitzonderingen van het beroepsgeheim op een rijtje. Daarnaast wordt ook uitgelegd wat het verschil is tussen het beroepsgeheim en de discretieplicht of het ambtsgeheim. Het beroepsgeheim komt in het Decreet Rechtspositie (DRM) niet expliciet aan bod. Het wordt wel op verschillende plaatsen in het Decreet Integrale Jeugdhulp (IJH) vermeld:

Art 7 Decreet IJH
Met behoud van de toepassing van artikel 72 tot en met 76, waaronder het gezamenlijk en gedeeld beroepsgeheim, zijn alle personen die hun medewerking verlenen aan de toepassing van dit decreet, gebonden door de geheimhoudingsplicht met betrekking tot de gegevens waarvan ze bij de uitoefening van hun opdracht kennis krijgen en die daarmee verband houden.
Elke overtreding van dit artikel wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro.

Art 73 Decreet IJH: Het gezamenlijk beroepsgeheim binnen de IJH
Als verschillende personeelsleden van de toegangspoort belast zijn met de indicatiestelling, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn om de indicatiestelling te verrichten.
Als verschillende personeelsleden van de toegangspoort belast zijn met de jeugdhulpregie, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn om de jeugdhulpregie te verrichten.
Als verschillende personen van een gemandateerde voorziening betrokken zijn bij een dossier, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn voor de effectieve aanpak ervan.
Als verschillende consulenten van de sociale dienst betrokken zijn bij een dossier, wisselen ze onderling de persoonsgegevens uit die nuttig zijn voor de effectieve aanpak ervan.

Art 74 Decreet IJH: Het gedeeld beroepsgeheim binnen de IJH
De actoren, vermeld in artikel 72, wisselen onder elkaar persoonsgegevens uit met het oog op de uitvoering van de bevoegdheden en taken, geregeld bij of krachtens dit decreet.
Met behoud van de toepassing van de verplichtingen en beperkingen die voortvloeien uit de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of uit de regelgeving van de sectoren, is de gegevensuitwisseling onderworpen aan de volgende voorwaarden :
  1° de gegevensuitwisseling heeft alleen betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn voor de jeugdhulpverlening;
  2° de gegevens worden alleen uitgewisseld in het belang van de personen tot wie de jeugdhulpverlening zich richt;
  3° de actoren, vermeld in artikel 72, proberen, zo veel mogelijk, de instemming met de gegevensuitwisseling te verkrijgen van de persoon op wie de gegevens betrekking hebben.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de vorm waarin en de wijze waarop de persoonsgegevens worden uitgewisseld.

Art 75 Decreet IJH
Behalve in de gevallen die bij of krachtens dit decreet zijn bepaald, is elke vorm van gegevensoverdracht verboden tussen enerzijds de gemandateerde voorzieningen en anderzijds de magistraten, belast met jeugdzaken en de sociale diensten.
Het verbod, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de betrokken minderjarige die minstens twaalf jaar is of die, als hij jonger is, tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, en zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken op een geïnformeerde en schriftelijke wijze instemmen met de overdracht van gegevens. Het verbod geldt evenmin voor de basisgegevens met betrekking tot :
  1° de identificatie van de betrokken partijen;
  2° de jeugdhulpverlening die verleend wordt of die al verleend is aan de minderjarige en, in voorkomend geval, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

Art 75/1 Decreet IJH
Behalve in de gevallen die bij of krachtens dit decreet zijn bepaald, is elke vorm van gegevensoverdracht verboden tussen enerzijds de jeugdhulpaanbieders die geen gemandateerde voorziening zijn, en anderzijds de magistraten, belast met jeugdzaken en de sociale diensten.
Het verbod, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de betrokken minderjarige, die minstens twaalf jaar is of, als hij jonger is, tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, en zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken op een geïnformeerde en schriftelijke wijze instemmen met de overdracht van gegevens.
Het verbod geldt evenmin voor de basisgegevens met betrekking tot:
   1° de identificatie van de betrokken partijen;
   2° het feit of er jeugdhulpverlening ten aanzien van de minderjarige en, in voorkomend geval, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken is aangevat, wordt voortgezet of is beëindigd.
De gegevensuitwisseling, vermeld in het tweede lid, kan alleen plaatsvinden na een schriftelijke vraag van magistraten, belast met jeugdzaken, of van de sociale diensten met het oog op het bieden van de gepaste jeugdhulpverlening aan de minderjarige, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

Art 76 Decreet IJH
Het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling kunnen, met behoud van de toepassing van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, in de gevallen, vermeld in artikel 34, 41 en 42, § 1, tweede lid, 1° en 3°, zonder voorafgaande instemming van de betrokkene persoonsgegevens verwerken, inclusief gegevens als vermeld in artikel 6 en 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
In het kader van de opdracht, vermeld in het eerste lid, en in het belang van de minderjarige kunnen het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling de persoonsgegevens verwerken zonder dat de betrokken minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken daarvan onmiddellijk op de hoogte worden gebracht.
De gegevensverwerking en -uitwisseling, vermeld in het eerste en tweede lid :
  1° is noodzakelijk om een verontrustende situatie te onderzoeken;
  2° is beperkt tot die gegevens die moeten verwerkt of uitgewisseld worden om een verontrustende situatie te onderzoeken;
  3° wordt zo snel mogelijk meegedeeld aan de betrokken minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval zijn opvoedingsverantwoordelijken, uiterlijk binnen een termijn van dertig werkdagen vanaf het moment dat de gegevens worden verkregen, tenzij dat strijdig is met het belang van de betrokken minderjarige.
Iedereen die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht, kan in de volgende gevallen aan een gemandateerde voorziening inlichtingen verstrekken zonder instemming van de betrokkene, als dat noodzakelijk kan worden geacht om een verontrustende situatie te onderzoeken :
1° in geval van een verontrustende situatie met een vermoeden van maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening;
2° in het kader van een onderzoek door het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling als vermeld in artikel 34, 41 en 42, § 1, tweede lid, 1° en 3°.

  • Ongeacht hun leeftijd en/of hun bekwaamheid hebben minderjarige cliënten het recht om bepaalde informatie in vertrouwen te vertellen aan een hulpverlener. Hulpverleners hebben dus ook beroepsgeheim t.a.v. hun minderjarige cliënten!
  • Ouders hebben vanuit hun ouderlijk gezag recht op informatie over hun minderjarige kinderen om fundamentele opvoedingsbeslissingen te kunnen nemen. Dit ouderlijk gezag is echter niet onbegrensd :
    • Het recht van ouders om fundamentele beslissingen te nemen over en voor hun kinderen evolueert, vermindert, naarmate hun kinderen bekwamer worden en ze zelf in staat zijn om beslissingen te nemen. Bekwame minderjarigen zullen bijvoorbeeld zelf een aantal beslissingen kunnen nemen over hun persoon, soms zonder tussenkomst van hun ouders. Ouders van bekwame minderjarigen verliezen in dat geval het recht op vertrouwelijke informatie aangaande deze beslissingen.
    • Het ouderlijk gezag bestaat bovendien uit een aantal doelgebonden bevoegdheden die steeds moeten gebruikt worden in het belang van de minderjarige. Ouders hebben dus enkel recht om kennis te nemen van die vertrouwelijke informatie die ze nodig hebben om beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige.
  • Wanneer het concreet gaat om een bekwame minderjarigen in de integrale jeugdhulp, zal naast hun instemming ook soms die van hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken nodig zijn wanneer de buitengerechtelijke jeugdhulp zich ook tot hen richt. In dat geval moeten hulpverleners hun beroepsgeheim doorbreken en ouders/opvoedingsverantwoordelijken die informatie geven waarover ze moeten beschikken om goede beslissingen te kunnen nemen m.b.t. de jeugdhulp. Maar wanneer de jeugdhulp zich enkel tot de bekwame minderjarige richt, mogen hulpverleners hun beroepsgeheim niet schenden en dus in principe geen vertrouwelijke informatie bekendmaken aan ouders/opvoedingsverantwoordelijken.
  • Daarnaast wordt in een aantal uitzonderlijke gevallen aanvaard dat men bepaalde vertrouwelijke informatie kan bekendmaken aan derden. Bijvoorbeeld wanneer men moet getuigen in rechte, wanneer men hiertoe verplicht wordt door een wettelijke bepaling, wanneer men zich moet verdedigen in rechte, wanneer er sprake is van een noodtoestand, of in het kader van het gedeeld of het gezamenlijk beroepsgeheim, ...
  • Wanneer het gaat om een onbekwame minderjarige, mogen hulpverleners ten slotte ook bepaalde vertrouwelijke informatie doorgeven aan de ouders/opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige wanneer zij noodzakelijk over deze informatie moeten beschikken om kwaliteitsvolle beslissingen te nemen m.b.t. de opvoeding en hulpverlening van hun minderjarige kind.

Enkele actuele wetswijzigingen (2019) brachten ook een aantal grondige veranderingen in de jeugdhulp met zich mee:

  • Om te beginnen, werd de naam van het Decreet Rechtpositie (DRM) aangepast: Het DRM is nu de afkorting voor het ‘decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en binnen het kader van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’. De rechten uit het DRM zijn nu dus ook van toepassing op kinderen en jongeren voor wie een reactie loopt in het kader van het Jeugddelinquentiedecreet. Dit geldt echter niet voor de artikels 8 tot en met 10.
  • De belangrijkste wijziging is wellicht dat de rechten die het DRM voorziet nu ook van toepassing zijn op meerderjarige cliënten in de jeugdhulp.
  • Het  recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon werd ten slotte uitgebreid naar ouders en opvoedingsverantwoordelijken. (Voor meer informatie zie thema: Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon)

1. Het beroepsgeheim
 

Het beroepsgeheim wordt gewoonlijk omschreven als de geheimhoudingsplicht die van toepassing is op allen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun werden toevertrouwd.

Artikel 458 Strafwetboek

Artikel 458 van het Strafwetboek vormt de basis van het beroepsgeheim. Maar het beroepsgeheim is daarnaast nog terug te vinden in tal van andere wettelijke bepalingen en deontologische codes.

Art. 458 Sw.

Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet, het decreet of de ordonnantie hen verplicht of toelaat die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot drie jaar en een geldboete van honderd euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen.

Art. 458 Sw. stelt het bekendmaken van geheimen die werden toevertrouwd omwille van een bepaalde staat of beroep strafbaar. Het gaat hier dus om een zwijgplicht verbonden aan een vertrouwensrelatie.

Wie is drager van het beroepsgeheim?

Artikel 458 Sw. somt expliciet enkele medische beroepen op waarvoor het beroepsgeheim geldt, maar voorziet verder ook dat ‘alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen’ onderworpen zijn aan het beroepsgeheim. Ook vrijwilligers en stagiairs die een hulp- of zorgverlenende taak krijgen binnen de organisatie, hebben beroepsgeheim.
Het Hof van Cassatie beperkte de toepassing van art. 458 Sw. wel tot deze personen die in het kader van hun staat of beroep als ‘noodzakelijke vertrouwensfiguren’ optreden. Dit zijn personen die men in vertrouwen moet nemen, wil men de hulp of zorg krijgen waarvoor men zich tot hen wendt.

Het beroepsgeheim is enkel van toepassing binnen de grenzen van de hulpverleningsrelatie en dus niet wanneer iemand op een toevallige wijze of buiten elk verband met zijn beroep of staat kennis krijgt van een geheim. 

Specifiek voor de integrale jeugdhulp bepaalt art. 7 Decreet integrale jeugdhulp dat eenieder die zijn medewerking verleent aan de jeugdhulp zoals georganiseerd door dit decreet, beroepsgeheim heeft. Wanneer een minderjarig meisje dus een leidster uit de jeugdbeweging vraagt om op te treden als haar vertrouwenspersoon en meebrengt naar een bemiddelingsgesprek, heeft deze laatste beroepsgeheim.

Ter verduidelijking

Ondersteunende en administratieve personeelsleden zijn geen noodzakelijke vertrouwenspersonen in de zin van art. 458 Sw. Zij zijn dus in principe niet onderworpen aan het beroepsgeheim.
Zij kunnen eventueel wel onderworpen zijn aan de discretieplicht. Voor meer info over de discretieplicht zie verder ‘5. Onderscheid met de discretieplicht en/of ambtsgeheim’.
Op de secretaresse van een psychiater is het beroepsgeheim bijvoorbeeld niet van toepassing. 


Welke informatie valt onder het beroepsgeheim?

Informatie betreffende, ook minderjarige, cliënten of patiënten die verkregen werd n.a.v. de hulpverlening of gezondheidszorg, moet geheimgehouden worden wanneer deze vertrouwelijk is omdat ze ofwel betrekking heeft op de privésfeer van de betrokkene, ofwel omdat de betrokkene ze zelf als vertrouwelijk beschouwt.

De geheimhoudingsplicht slaat niet enkel op alles wat verteld wordt door de cliënt maar op alles wat vertrouwelijk is en in kader van de uitoefening van een staat of beroep vernomen of vastgesteld werd (feiten, gedragingen, meningen, uitlatingen,…).

Louter materiële feiten zonder geheim karakter vallen niet onder het beroepsgeheim. Ook geanonimiseerde informatie valt niet onder het beroepsgeheim indien uit deze informatie niet afgeleid kan worden wiens informatie het betreft.

 

2. Schending van het beroepsgeheim
 

Het schenden van het beroepsgeheim voorzien door art. 458 Sw., buiten de door de wet of rechtsprakijk erkende gevallen, maakt een misdrijf uit. Om strafbaar te zijn, moeten twee elementen bewezen worden:

  • de bekendmaking van een geheim aan derden.
  • de bekendmaking van het geheim moet opzettelijk gebeurd zijn.

Om te kunnen spreken van een schending van het beroepsgeheim, moet er dus niet noodzakelijk schade berokkend zijn aan degene tegenover wie het beroepsgeheim geldt.
 

2.1. De bekendmaking van een geheim aan derden

De informatie die een cliënt toevertrouwt aan een hulpverlener mag niet doorgegeven worden aan derden. Het speelt hierbij geen rol aan hoeveel personen (één persoon of een grote groep personen) men de informatie doorgeeft, of op welke manier de informatie bekend gemaakt wordt (mondeling, kopie, laten ‘meelezen’, …).

Tip

Ook het enkel 'bevestigen' van een reeds gekend feit kan een schending van het beroepsgeheim zijn. 

Aan wie men gegevens doorgeeft, speelt wel een rol. De uitwisseling van vertrouwelijke gegevens met bepaalde personen wordt in bepaalde situaties immers toch niet als een schending van het beroepsgeheim beschouwd. Deze personen en/of situaties zetten we hier op een rijtje:

* Het spreekt voor zich dat het beroepsgeheim niet geldt t.o.v. de persoon die het geheim toevertrouwde. Men kan zich dus niet beroepen op het beroepsgeheim om bepaalde informatie te verzwijgen voor de cliënt zelf.
Achterhouden van bepaalde informatie kan nochtans in bepaalde omstandigheden wel in het belang van de cliënt zijn. Bijvoorbeeld wanneer een arts een diagnose stelt bij zijn patiënt waarvan de arts meent dat het onmiddellijk doorgeven van deze diagnose te belastend zou zijn voor de patiënt zijn psychische gezondheid. De arts beroept zich in dat geval niet op zijn beroepsgeheim om de schadelijke informatie (tijdelijk) te verzwijgen maar eventueel wel op een therapeutische exceptie (cf. regels m.b.t. het ‘dossier’.).

* Het beroepsgeheim geldt in principe tegenover iedereen, dus ook tegenover leidinggevenden (werkgevers,  hiërarchisch oversten,…). Wanneer de leidinggevende echter meewerkt aan de hulpverlening, kan men door toepassing van het gedeeld of gezamenlijk beroepsgeheim bepaalde noodzakelijke of nuttige informatie uitwisselen. Daarnaast kunnen bepaalde vertrouwelijke gegevens eventueel ook doorgegeven worden aan leidinggevenden wanneer dit noodzakelijk is voor de uitoefening van hun verantwoordelijkheden inzake toezicht en/of coördinatie.

* Art. 31 §2 Decreet IJH stelt dat de vertrouwenspersoon van de minderjarige als vast aanspreekpunt fungeert voor de minderjarige doorheen het hele hulpverleningstraject, zolang dit door de minderjarige wenselijk wordt geacht. Hij kan hierbij het mandaat krijgen van de minderjarige om op elk ogenblik jeugdhulpaanbieders aan te spreken, de belangen van de minderjarige te verdedigen, bemiddeling en overleg op te starten, en de situatie op te volgen. De vertrouwenspersoon zal verder ook steeds op de hoogte gebracht worden van beslissingen over de jeugdhulp. Men kan dus zijn beroepsgeheim doorbreken om vertrouwelijke informatie m.b.t. de jeugdhulp met de vertrouwenspersoon van de minderjarige te bespreken wanneer deze hiermee akkoord ging.

Ter verduidelijking

Wanneer een minderjarige of meerderjarige cliënt, of de ouders en/of opvoedingsverantwoordelijken een vertrouwenspersoon aanduiden om hen bij te staan in de jeugdhulp, heeft deze vertrouwenspersoon beroepsgeheim (met dezelfde inhoud, mogelijkheden, en uitzonderingen als het beroepsgeheim van hulpverleners, zorgverstrekkers,…). Soms willen kinderen of jongeren liever een beroep doen op een vertrouwensfiguur of steunfiguur (dan op een ‘formele’ vertrouwenspersoon, die aan voorwaarden verbonden is) om hen te ondersteunen. Deze zal niet over dezelfde mogelijkheden en rechten beschikken als een officiële vertrouwenspersoon, en heeft ook geen beroepsgeheim. Hulpverleners kunnen daarom niet zomaar vertrouwelijke informatie bespreken in aanwezigheid van een steunfiguur.


Art. 7 Wet Patiëntenrechten stelt op een gelijkaardige manier dat de (minderjarige) patiënt kan vragen om informatie m.b.t. zijn gezondheidszorg eveneens aan een door hem aangewezen vertrouwenspersoon mee te delen, of zelfs zijn recht op informatie door de vertrouwenspersoon te laten uitoefenen.

* En hoe zit het met wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige? Mag informatie doorgespeeld worden aan de ouders van een minderjarige cliënt? Of geldt het beroepsgeheim ook tegenover hen?

Als uitgangspunt geldt dat alle minderjarigen, ongeacht hun leeftijd of bekwaamheid, recht hebben op privacy (cf. art. 16 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind) en op een vertrouwelijke behandeling van persoonlijke gegevens, zelfs tegenover hun ouders. Het beroepsgeheim geldt dus in principe ook t.a.v. de ouders van minderjarige cliënten!

Ter verduidelijking

Art. 23 van het Decreet Rechtspositie stelt bovendien dat ook de minderjarige het recht heeft om door hem verstrekte gegevens als vertrouwelijk te bestempelen. Hierdoor zijn die gegevens in het dossier niet toegankelijk voor ouders of andere personen van het cliëntsysteem.


Maar art. 372 B.W. stelt dat een kind onder het gezag van zijn ouders blijft tot aan zijn meerderjarigheid of tot zijn ontvoogding. Dit ouderlijke gezag omvat in hoofde van de ouders o.a. het gezag over de persoon van de minderjarige waarin het recht van bewaring en het beslissingsrecht over fundamentele opties wordt begrepen. Dit betekent dat ouders in principe alle belangrijke beslissingen betreffende de opvoeding en de opleiding van het minderjarige kind kunnen nemen. Ouders hebben vanuit hun ouderlijk gezag daarom ook recht op informatie om deze fundamentele beslissingen te kunnen nemen t.a.v. hun minderjarige kinderen.
Het ouderlijk gezag heeft wel een evolutief karakter. Dit betekent dat het ouderlijk gezag evolueert, uitdunt, naarmate de minderjarige kinderen ouder en bekwamer worden. Hoe ouder en dus bekwamer minderjarigen worden, hoe meer beslissingen ze zelf mogen nemen. Bovendien is het ouderlijk gezag een verzameling van doelgebonden bevoegdheden, die slechts kunnen uitgeoefend worden in het belang van de minderjarige.

Ter verduidelijking

De bekwaamheid van de minderjarige moet worden beoordeeld in het licht van zijn leeftijd, maturiteit, het onderwerp, enz.   Een minderjarige van 12 jaar wordt evenwel vermoed over voldoende onderscheidingsvermogen te beschikken (art. 4DRM).  Dit vermoeden is weerlegbaar.


Ouders van een onbekwame minderjarige, kunnen dus hun ouderlijk gezag inroepen om kennis te nemen van bepaalde door de minderjarige aan de hulpverlener toevertrouwde gegevens, en dit met het oog op het nemen van bepaalde fundamentele opvoedingsbeslissingen in het belang van hun minderjarig kind.

Bekwame minderjarigen kunnen zelf instemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp. En wanneer hun instemming voldoende is, bv. om hulp te krijgen van het JAC of het CLB, moeten ouders niet instemmen in hun plaats en verliezen ze daardoor het recht om kennis te nemen van de vertrouwelijke informatie over hun kinderen. Wanneer naast de instemming van de bekwame minderjarige, echter ook de instemming nodig is van zijn wettelijke vertegenwoordigers (en/of eventueel van zijn opvoedingsverantwoordelijken) omdat de jeugdhulp zich ook tot hen richt, zal men de wettelijke vertegenwoordigers (en/of opvoedingsverantwoordelijken) die informatie moeten geven waarover zij moeten beschikken om kwaliteitsvolle beslissingen te kunnen nemen m.b.t. de hulpverlening. Naast de instemming van de bekwame minderjarige, zal bv. ook de instemming van zijn moeder en plusvader nodig zijn om thuisbegeleiding te kunnen bieden in het gezin van de minderjarige en zijn moeder. Men zal in dat geval ook de moeder en de plusvader moeten informeren over de reden en de doelstelling van de thuisbegeleiding.

Merk op: vanaf het moment waarop kinderen meerderjarig worden, speelt het beroepsgeheim natuurlijk ten volle tegenover hun wettelijke vertegenwoordigers.

Tip

Om de juiste hulp te krijgen, is het belangrijk dat een minderjarige een hulpverlener in vertrouwen durft te nemen en hem alle nodige informatie verschaft die de hulpverlener een volledig inzicht geeft over de probleemsituatie waarin de minderjarige verkeert. 

Je moet als hulpverlener dus steeds zorgvuldig omgaan met de noodzakelijke vertrouwensrelatie die je in staat stelt om als hulpverlener te werken. Dit zal echter niet steeds evident zijn : Hoe ga je als JAC-medewerker om met een vijftienjarig, zwanger meisje dat een abortus overweegt en niet wilt dat je haar ouders hierover inlicht? Of als medewerker van een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling met een meisje van 14 dat een jaar geleden verkracht werd en dat niet wil dat haar ouders dit te weten komen? Of als medewerker van een MFC met een zestienjarige jongen met een licht mentale handicap die aangeeft dat hij zijn leven moe is en er het liefst een einde wil aan maken?

Bij het afwegen van het al dan niet doorbreken van je beroepsgeheim in geval van een minderjarige cliënt spelen een aantal contextvariabelen een rol: is de hulpverlening gestart op vraag van de minderjarige of op vraag van de ouders? Wat is de mate van betrokkenheid van de ouders bij de hulpverleningssituatie? Is de vraag naar informatie relevant en precies welke informatie is nodig in functie van het nemen van fundamentele opvoedingsbeslissingen? Is het meedelen van deze informatie noodzakelijk om een goede hulpverlening te bieden?

Als hulpverlener draag je hier heel wat verantwoordelijkheid. Je kan rond deze afweging misschien overleg plegen met je collega’s of teamoverste?

Behandel hierbij de vraag van de ouders om informatie met evenveel respect als de vraag van de minderjarige om geheimhouding. Wanneer je niet kan ingaan op de vraag van de ouders, leg je hen het belang van de vertrouwensrelatie uit: je probeert niet jezelf af te schermen maar het vertrouwen van je minderjarige cliënt te beveiligen.

 

2.2. de bekendmaking moet opzettelijk gebeurd zijn

Hierbij is niet vereist dat het de bedoeling was om het beroepsgeheim te schenden of om schade te berokkenen. Er is sprake van opzet wanneer de hulpverlener wist dat hij onder het beroepsgeheim viel en toch, zonder dwang, bewust bepaalde vertrouwelijke informatie bekendmaakte.

Ter verduidelijking

Wanneer informatie bekend raakt of openbaar gemaakt wordt door onvoorzichtigheid of overmacht, is er geen sprake van een schending van het beroepsgeheim. Wanneer men bv. per ongeluk zijn boekentas met daarin vertrouwelijke gegevens over cliënten laat staan op de trein, of wanneer vertrouwelijke, digitale informatie verspreid wordt door een computervirus… is er bijvoorbeeld geen sprake van het opzettelijk bekendmaken van vertrouwelijke informatie. Wel is er dan sprake van een schending van de privacy(wetgeving). Personen die hierdoor schade ondervonden, kunnen hiervoor eventueel een schadevergoeding eisen op basis van art. 1382 B.W.

3. Uitzonderingen op het beroepsgeheim


Artikel 458 Strafwetboek voorziet zelf in enkele uitzonderingen op de zwijgplicht die het invoert. Men is niet strafbaar indien men vertrouwelijke informatie bekendmaakt wanneer men een getuigenis aflegt in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie, noch wanneer men door regelgeving verplicht of toegelaten wordt om die informatie bekend te maken. Daarnaast zijn er nog enkele door de rechtsleer en rechtspraak erkende uitzonderingen zoals de verdediging in rechte en de noodtoestand. Er worden ook een aantal specifieke uitzonderingen voorzien door het decreet integrale jeugdhulp, zoals bv. het gedeeld beroepsgeheim. En ook artikel 458bis en het nieuwe art. 458 ter Strafwetboek voeren ten slotte uitzonderingen in die het onder bepaalde omstandigheden mogelijk maakt om het beroepsgeheim te doorbreken.
 

3.1. Getuigenis in rechte

Art. 458 Sw. stelt dat iemand niet vervolgd kan worden wanneer hij zijn beroepsgeheim schendt in het kader van een getuigenis voor een parlementaire onderzoekscommissie, een onderzoeksrechter, of een rechter in de rechtbank. In dat geval is er dus sprake van een spreekrecht. (Deze uitzondering geldt niet wanneer men een getuigenis moet afleggen voor politie of parket. In dat geval mag de hulpverlener zijn beroepsgeheim niet doorbreken. Of toch niet omwille van een getuigenis in rechte.)

Aan de andere kant voorziet art. 929 Ger.W. dat men het beroepsgeheim kan inroepen om te worden ontslagen van het afleggen van een getuigenis in rechte. Er is dus geen sprake van een spreekplicht.

Art. 929 Ger.W.

Indien de getuige aanvoert dat hij een wettige reden heeft om te worden ontslagen van het afleggen van de eed of het getuigenis en indien een van de partijen vordert dat hij het zal doen, beslist de rechter over het tussengeschil. Als wettige reden wordt ondermeer beschouwd het beroepsgeheim waarvan de getuige bewaarder is.
De rechter mag geen veroordeling uitspreken dan na het verweer van de getuige en de toelichting van de partijen te hebben gehoord.

Wanneer men moet getuigen voor een rechtbank kan men dus bepaalde vertrouwelijke informatie bekendmaken maar men is hier niet toe verplicht. Men mag zich hierbij door het belang van zijn cliënt of patiënt laten leiden.


3.2. In het geval de wet, het decreet of de ordonnantie het verplicht of toelaat.

Verschillende wettelijke bepalingen verplichten personen om onder bepaalde omstandigheden vertrouwelijke informatie bekend te maken, of laten dit toe. Art. 458 Sw. bepaalt expliciet dat men niet kan worden gestraft wanneer men aan deze verplichtingen voldoet.

Ter verduidelijking

Enkele voorbeelden van wettelijke bepalingen die het bekendmaken van informatie opleggen :

De meldingsplicht:

  • Art. 30 van het Wetboek van Strafvordering voert een algemene, private aangifteplicht in  : Iedereen die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, moet dit aangeven aan de procureur des Konings;
  • Art. 29 van het Wetboek van Strafvordering voert een bijzondere, ambtelijke  aangifteplicht in : Iedere ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of een wanbedrijf, moet dit laten weten aan de procureur des Konings;

OPMERKING : Art. 29 en 30 Sv. leggen geen strafsancties op bij niet-melding. In de rechtsleer wordt aangenomen dat het beroepsgeheim (dat wel strafrechtelijk gesanctioneerd wordt) daarom primeert op deze wettelijke verplichtingen.  

Ook het ‘schuldig verzuim’ dat ingevoerd werd door art. 422bis van het Strafwetboek kan iemand onder bepaalde omstandigheden zijn beroepsgeheim doen doorbreken. Art. 422 Sw. voert immers de verplichting in om hulp te verlenen aan een persoon die in nood verkeert. Wanneer iemand niet zelf kan helpen, moet de tussenkomst van derden gevraagd worden. Hierbij kan het nodig zijn dat bepaalde vertrouwelijke informatie doorgegeven wordt. In dat geval zal men zijn geheimhoudingsplicht dus moeten afwegen tegen de noodzaak van het afwenden van een onmiddellijk groot gevaar.

 

3.3. Eigen verdediging in rechte

Wanneer een persoon gebonden is door het beroepsgeheim en zich voor de rechtbank (of een ombudsdienst) moet verdedigen, mag hij indien nodig zijn beroepsgeheim doorbreken en bepaalde vertrouwelijke informatie bekendmaken die hem kunnen helpen bij zijn verweer.

 

3.4. De noodtoestand

De noodtoestand is een door de rechtspraak ontwikkelde rechtvaardigheidsgrond. Dit houdt in dat het strafbaar karakter van de gestelde handeling, hier de schending van het beroepsgeheim, verdwijnt en er dus geen sprake meer is van een misdrijf.

Onder een juridische noodtoestand verstaat men een situatie waarin het overtreden van strafrechtelijke bepalingen het enige middel is om andere, meer belangrijke, door de wet erkende waarden of belangen te vrijwaren. Om van een noodtoestand te kunnen spreken, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Ten eerste moet er een daadwerkelijk, ernstig en acuut gevaar dreigen. Ten tweede moet het belang of de waarde die men wil beschermen minstens van gelijke waarde zijn als het belang of de waarde uit de bepaling die men wil schenden.  En tenslotte, moet het doorbreken van het beroepsgeheim de enige mogelijkheid zijn om het gevaar af te wentelen.

Wanneer de psychische of fysieke integriteit van personen ernstig, daadwerkelijk gevaar loopt, mag men bv. zijn beroepsgeheim doorbreken als dit de enige manier is om de persoon te helpen. Men mag dan derden (de politie, het VK, ouders,...) bij de situatie betrekken die beter dan de drager van het beroepsgeheim geschikt zijn om het gevaar aan te pakken.

Ter verduidelijking

Wanneer een zestienjarige jongen een hulpverlener laat weten dat hij van plan is om zich later op de dag van het leven te beroven, kan de hulpverlener zijn beroepsgeheim doorbreken om dit te proberen verhinderen. (In de veronderstelling dat de hulpverlener de zelfmoordplannen van de jongeren zeer waarschijnlijk acht en het niet ervaart als een noodkreet tot aandacht.) Er is in dat geval sprake van een daadwerkelijk, acuut gevaar en dus van een noodtoestand. De bescherming van het leven van de jongen is in dat geval een hoger rechtsgoed dan het bewaren van het beroepsgeheim.

Aangezien de jongen in deze casus bovendien in ‘groot gevaar’ verkeert, zal men zelfs verplicht zijn om te handelen, en eventueel om zijn beroepsgeheim te doorbreken om zich niet schuldig te maken aan het misdrijf ‘schuldig hulpverzuim’.

 

3.5. Artikel 458bis Strafwetboek

Art 458bis Sw.

Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 371/1 tot 377, 377quater, 379, 380, 383bis, §§ 1 en 2, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409 , 423, 425, 426 en 433quinquies, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.

Art. 458bis Sw. voert de mogelijkheid in om het beroepsgeheim te doorbreken en de procureur des Konings in te lichten wanneer bepaalde misdrijven - zoals aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, opzettelijk doden en toebrengen van lichamelijk letsel, genitale verminking, verlating van een minderjarige, onthouden van voedsel en verzorging,... - werden gepleegd op een minderjarige of op bepaalde kwetsbare personen. Kwetsbare personen zijn bejaarde personen, zieken, zwangere vrouwen, slachtoffers van partnergeweld, of personen met een lichamelijke of mentale handicap. Volgende voorwaarden moeten vervuld zijn om de procureur te mogen inlichten:

  1. er moet een ernstig en dreigend gevaar bestaan voor de psychische of fysieke integriteit van de minderjarige of kwetsbare persoon; of
  2. er moeten aanwijzingen zijn dat er gewichtig en reëel gevaar bestaat dat andere minderjarigen of kwetsbare personen slachtoffer worden van deze misdrijven; én
  3. men mag niet in staat zijn om deze integriteit zelf of met hulp van andere te beschermen.

Art. 458bis Sw. voorziet in een meldingsrecht en geen meldingsplicht. Het laat toe dat men zijn beroepsgeheim doorbreekt en de procureur des Konings verwittigt maar men is dit niet verplicht. Maar als men weet dat iemand in groot gevaar verkeert, zal men natuurlijk wel iets moeten ondernemen om deze persoon te helpen, anders pleegt men schuldig hulpverzuim.

Tip

Het blijft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de hulpverlener om een oplossing te zoeken voor de gevaarsituatie waarin de minderjarige zich bevindt. Hij kan, onder toepassing van de noodtoestand, eventueel andere hulpverleners inschakelen die beter geschikt zijn om op te treden in de concrete situatie. Pas wanneer men zelf of met hulp van anderen er niet in slaagt om de integriteit van de minderjarige te beschermen mag men zijn beroepsgeheim doorbreken en naar de procureur stappen.

Wanneer een huisarts bijvoorbeeld een situatie van kindermishandeling vaststelt bij één van zijn minderjarige patiënten zal die gewoonlijk het ‘Vertrouwenscentrum Kindermishandeling’ contacteren om de situatie op te volgen. Pas wanneer noch de huisarts, noch het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling de veiligheid van de betrokken patiënt kunnen verzekeren, zullen zij contact opnemen met de procureur des Konings.

 

3.6. Artikel 458 ter Sw.


Art 458ter Sw.

§ 1. Er is geen misdrijf wanneer iemand die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen, deze meedeelt in het kader van een overleg dat wordt georganiseerd, hetzij bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, hetzij bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.
Dit overleg kan uitsluitend worden georganiseerd, hetzij met het oog op de bescherming van de fysieke en psychische integriteit van de persoon of van derden, hetzij ter voorkoming van de misdrijven bedoeld in Titel Iter van Boek II of van de misdrijven gepleegd in het raam van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324bis.
De in het eerste lid bedoelde wet, decreet of ordonnantie, of de met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings bepalen ten minste wie aan het overleg kan deelnemen, met welke finaliteit en volgens welke modaliteiten het overleg zal plaatsvinden.
§ 2. De deelnemers zijn tot geheimhouding verplicht wat betreft de tijdens het overleg meegedeelde geheimen. Eenieder die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458.
De geheimen die tijdens dit overleg worden meegedeeld, kunnen slechts aanleiding geven tot de strafrechtelijke vervolging van de misdrijven waarvoor het overleg werd georganiseerd.

 

Het artikel 458ter Sw. voert, sinds 2017, een uitzondering in om (casus)overleg mogelijk te maken ter preventie van geweld. Volgens art. 458ter Sw. mag men zijn beroepsgeheim doorbreken wanneer men deelneemt aan een overleg georganiseerd met het oog op:

  1. de bescherming van de psychische of fysieke integriteit van personen; of
  2. ter voorkoming van terroristische misdrijven of misdrijven gepleegd in het raam van een criminele organisatie.

Het overleg moet bovendien georganiseerd worden krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of met de gemotiveerde toestemming van de procureur des Konings.


3.7. Het gedeeld (en gezamenlijk) beroepsgeheim

Door een grote meerderheid binnen rechtsleer en rechtspraak wordt aanvaard dat bepaalde informatie doorgegeven wordt aan andere hulpverleners of gezondheidswerkers die ook door het beroepsgeheim gebonden zijn. Men spreekt dan van het ‘gedeeld beroepsgeheim’.

Gedeeld beroepsgeheim is enkel mogelijk als de gegevensuitwisseling plaats vindt (1) tussen personen die allen gebonden zijn door het beroepsgeheim én (2) die allemaal met dezelfde finaliteit betrokken zijn bij de hulpverlening aan een welbepaalde cliënt (of patiënt). Bovendien mag (3) enkel informatie die noodzakelijk is voor de continuïteit of de kwaliteit van de hulpverlening worden doorgegeven. (Gesteund op een ‘need to know’ basis en dus geen ‘nice to know’). Deze gegevensuitwisseling moet uiteraard steeds gebeuren (4) in het belang van de cliënt. Ten slotte moet er steeds getracht worden om hiervoor op voorhand de toestemming van de cliënt te verkrijgen. Indien dat niet mogelijk is, moet (5) de cliënt ten minste geïnformeerd worden over het voornemen om bepaalde informatie door te geven of te bespreken met een derde persoon.

Het criterium van ‘noodzakelijke’ informatie is vaak nogal streng wanneer hulpverleners van eenzelfde team een bepaalde hulpverleningssituatie bespreken. In de rechtsleer werd daarom het concept ‘gezamenlijk beroepsgeheim’ ontwikkeld.  Er is sprake van een gezamenlijk beroepsgeheim wanneer hulpverleners binnen eenzelfde team bepaalde ‘relevante’ informatie doorgeven aan elkaar.  Alle andere voorwaarden die gelden voor gedeeld beroepsgeheim (gebonden door beroepsgeheim, dezelfde hulpverleningscontext, in het belang van de cliënt en geïnformeerde cliënt) blijven ook hier van toepassing.

Tip

Het respecteren van het beroepsgeheim is en blijft een individuele verplichting!

Bij gedeeld of gezamenlijk beroepsgeheim gaat het over het delen van informatie, niet over het delen van beroepsgeheim.

Het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens tussen hulpverleners is geen verplichting en er moet steeds zorgvuldig mee omgesprongen worden. Het gedeeld of gezamenlijk beroepsgeheim mag daarom zeker geen aanleiding geven tot het spontaan doorgeven van alle belangrijke persoonsgegevens van een cliënt tussen hulpverleners.

Na overleg rond deze materie schreef het JAC-Leuven bijvoorbeeld andere jeugdhulpactoren in haar regio aan met de vraag om geen vertrouwelijke informatie over cliënten meer door te spelen tenzij via de cliënt zelf.

 

3.8. Specifieke uitzonderingen binnen de integrale jeugdhulp

  1. Art. 73 Decreet IJH (= het gezamenlijk beroepsgeheim binnen de IJH) stelt dat wanneer verschillende personeelsleden binnen de toegangspoort, binnen een gemandateerde voorziening of binnen de sociale dienst betrokken zijn bij een dossier, ze onderling persoonsgegevens die nuttig zijn voor de effectieve aanpak ervan mogen uitwisselen.
     
  2. Art. 74 Decreet IJH (= het gedeeld beroepsgeheim binnen de IJH) voorziet dat actoren binnen de IJH onderling noodzakelijke gegevens mogen uitwisselen in het belang van personen tot wie de jeugdhulp zich richt om hun opdracht uit te voeren. Men moet hiervoor wel de instemming van de betrokkenen proberen verkrijgen.
     
  3. Volgens art. 75 Decreet IJH is de gegevensoverdracht tussen de gemandateerde voorzieningen en magistraten belast met jeugdzaken, en sociale diensten in principe verboden. Het verbod geldt niet wanneer men hiervoor de instemming heeft van de bekwame minderjarige of meerderjarige cliënt, en van zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken. Het verbod geldt evenmin voor de overdracht van basisgegevens m.b.t. de identificatie van de betrokken partijen of m.b.t. de jeugdhulp die verleend wordt of werd. 
     
  4. Art. 75/1 Decreet IJH voorziet in een gelijkaardig verbod voor de gegevensoverdracht tussen jeugdhulpaanbieders en magistraten belast met jeugdzaken, en sociale diensten. Mét de instemming van de bekwame minderjarige of meerderjarige cliënt, en van zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken kan wel informatie doorgegeven worden. Ook basisgegevens m.b.t. de identificatie van de betrokkenen; of m.b.t. het feit of er jeugdhulp werd aangevat, voortgezet of beëindigd kunnen doorgegeven worden maar alleen op schriftelijke vraag van magistraten belast met jeugdzaken of sociale diensten.
     
  5. Volgens art. 76 Decreet IJH kan men zijn beroepsgeheim doorbreken om informatie door te geven aan de gemandateerde voorzieningen (OCJ en VK) in kader van een aanmelding of onderzoek naar een verontrustende situatie (VOS).
     

3.9. De instemming van de cliënt of patiënt


Binnen de rechtspraktijk bestaat er geen 100% eensgezindheid over het feit of de instemming van de cliënt of patiënt voldoende is om een hulpverlener of gezondheidswerker van zijn beroepsgeheim te ontheffen. Wel voor de CLB, daar is deze uitzondering verankerd in regelgeving. Andere hulpverleners of gezondheidswerkers geven vertrouwelijke informatie best door via de cliënt of patiënt. In dat kader stelt men echter soms vast dat cliënten/patiënten zelf vragen om bepaalde informatie door te geven, zodat ze niet telkens opnieuw hun verhaal moeten doen. Wanneer hulpverleners of gezondheidswerkers zich dan toch op deze instemming willen baseren om informatie te delen, moet deze instemming minstens voorafgaand gevraagd worden; vrij, specifiek en geïnformeerd zijn; en uitdrukkelijk (schriftelijk) gegeven worden.

 

4. Onderscheid met de discretieplicht en/of ambtsgeheim

 

De discretieplicht wordt in de rechtsleer omschreven als de verplichting om bij het uitoefenen van een ambt of functie geen gegevens vrij te geven aan anderen dan diegenen die gerechtigd zijn er kennis van te nemen.

In het kader van de goede werking van de dienst of onderneming, moet bepaalde informatie kunnen worden uitgewisseld tussen collega’s en t.a.v. de leidinggevenden. Maar deze informatie mag niet vrijgegeven worden aan derden die niet gerechtigd zijn er kennis van te nemen. De houder van een discretieplicht moet dus discreet en omzichtig omgaan met verkregen informatie t.a.v. derden maar kan wel geen zwijgrecht of zwijgplicht inroepen tegenover zijn leidinggevenden/oversten of collega’s.

De discretieplicht is ontwikkeld in het belang van de werking van de dienst of onderneming. En niet in het algemeen belang. Daarom wordt een schending van de discretieplicht niet strafrechtelijk gesanctioneerd, zoals dit wel het geval is bij art. 458 Sw. Er wordt enkel in tuchtsancties, zoals bv. een schorsing of zelfs ontslag, voorzien. 

Ter verduidelijking

Hulpverleners zijn vaak zowel onderworpen aan de discretieplicht, als werknemer of ambtenaar, als aan het beroepsgeheim door toepassing van art. 458 Sw.

De discretieplicht is van toepassing op personen die in het kader van hun dienstverband kennis krijgen van bepaalde, soms vertrouwelijke, informatie maar die niet optreden als noodzakelijke vertrouwensfiguren. De informatie wordt hen dus niet toevertrouwd ten persoonlijke titel maar in naam van de dienst waarvoor zij werken waardoor het beroepsgeheim niet op hen van toepassing is.

Artikel 17 van de Arbeidsovereenkomstenwet voorziet expliciet in de discretieplicht voor werknemers. Op ambtenaren rust een ambtelijke discretieplicht, kortweg ambtsgeheim. Wanneer dit niet voorzien wordt in specifieke, vaak sectorale, regelgeving wordt aangenomen dat dit een algemeen beginsel van openbare ambt is.


We gaan dieper in op de situatie van personeelsleden uit de onderwijssector vanwege het belang van deze materie in de betrokken sector.

Voor wat betreft de medewerkers van een CLB is de situatie duidelijk. Alle leden van het multidisciplinaire team zijn onderworpen aan het beroepsgeheim. Dit vanwege de toepassing van art. 458 Sw. in het algemeen en van art. 11 van het CLB-Decreet en art. 7 decreet IJH in het bijzonder.

Scholen zijn geen hulpverlenende voorzieningen. Onderwijspersoneel is daarom in principe niet gebonden door het beroepsgeheim. Deze personeelsleden vallen volgens de toepasselijke regelgeving enkel onder het ambtsgeheim/discretieplicht. Het onderwijspersoneel zal daarom geen zwijgrecht kunnen inroepen tegen zijn leidinggevenden/oversten of zijn collega’s. En kan bijgevolg geen echte geheimhouding beloven aan leerlingen (en/of ouders).

Ook vertrouwensleerkrachten zijn volgens de huidige wetgeving, rechtsleer of rechtspraak niet gebonden door een beroepsgeheim. Zij vallen net als het overig onderwijspersoneel onder de discretieplicht. Dit betekent dat ook zij, ondanks hun titel, geen geheimhouding kunnen beloven aan de leerlingen die hen in vertrouwen nemen. Hetzelfde geldt voor leerlingenbegeleiders omdat het Decreet Leerlingenbegeleiding in 2018 duidelijk invoerde dat leerlingenbegeleiding ‘discreet’ gebeurt. Leerlingenbegeleiders hebben dus geen beroepsgeheim.

Tips

Aangezien de titel ‘vertrouwensleerkracht’ misleidend is, zouden deze leerkrachten er extra moeten op letten om leerlingen te informeren over hun opdracht. Leerlingen moeten er van bij het begin van het gesprek op gewezen worden dat een vertrouwensleerkracht geen beroepsgeheim heeft. En dat er geen geheimhoudingsplicht bestaat t.a.v. wat zij hen vertellen.

Een bijzondere situatie is deze van onderwijspersoneel dat optreedt als vertrouwenspersoon zoals voorzien in art. 24 van het Decreet Rechtspositie. Deze vertrouwenspersoon valt wel degelijk onder het beroepsgeheim van art. 458 Sw. maar enkel voor wat betreft die informatie die werd toevertrouwd in het kader van zijn optreden als vertrouwenspersoon. Voor wat betreft informatie waarvan deze persoon kennis krijgt buiten zijn opdracht als vertrouwenspersoon geldt de geheimhoudingplicht niet.

Een belangrijk punt is de gegevensuitwisseling van het CLB naar de school.

In principe kan geen vertrouwelijke informatie doorgeven worden door een CLB-medewerker die gebonden is door het beroepsgeheim, aan onderwijspersoneel dat niet gebonden is door het beroepsgeheim. Maar zoals eerder reeds toegelicht werd, kunnen wettelijke bepalingen het uitwisselen van vertrouwelijke informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt, wel toelaten of zelfs verplichten (zie 4.2.)

In die zin laten art. 14 Decreet Leerlingenbegeleiding en art. 28 Besluit Vlaamse Regering operationalisering van de leerlingenbegleiding toe dat het CLB en de school onderling relevante informatie uitwisselen. Omdat er sprake is van ‘relevante informatie-uitwisseling’, wat een ruime en vage omschrijving is, is het aan te raden om zich hier uiterst zorgvuldig en eerder terughoudend op te stellen. Het lijkt gepast om enkel gegevens uit te wisselen na overleg met (de ouders van) de leerling én enkel indien dit echt nodig is. Het CLB mag bovendien enkel informatie uitwisselen met de school mét toestemming van de bekwame leerlingn of van de ouders van de onbekwame leerling.

 

Ter verduidelijking
 

Verschilpunten tussen de discretieplicht en het beroepsgeheim

Discretieplicht of ambtsgeheim                   Beroepsgeheim

In belang van de dienst                                   In belang van vertrouwensrelatie cliënt

Geldt niet t.a.v. collega’s of overste                 Geldt t.a.v. iedereen

Geen zwijgrecht t.a.v. rechter                          Zwijgrecht, geen zwijgplicht t.a.v. rechter

Arbeids- of tuchtrechtelijke sanctie of

schadevergoeding                                            Strafsanctie            

(Dia uit PowerPoint Presentatie van prof dr. Johan Put)

Aan de slag

Toets je huidige visie over het beroepsgeheim en minderjarigen aan wat je nu allemaal te weten gekomen bent. Ga je voldoende omzichtig om met wat door  minderjarige cliënten toevertrouwd werd?

Moet het beleid dat door je organisatie gehanteerd wordt m.b.t. het beroepsgeheim tegenover minderjarigen en hun ouders bijgesteld worden? Ontwikkel hierover een duidelijke visie, maak hierover afspraken binnen de voorziening en communiceer deze afspraken duidelijk aan de minderjarige bij de aanvang van de hulpverlening. De minderjarigen moet van bij het begin van de hulpverlening weten of hij bepaalde informatie in vertrouwen kan bespreken met de hulpverleners.

Meer weten

Aan de slag

Toets je huidige visie over het beroepsgeheim en minderjarigen aan wat je nu allemaal te weten gekomen bent. Ga je voldoende omzichtig om met wat door  minderjarige cliënten toevertrouwd werd?

Moet het beleid dat door je organisatie gehanteerd wordt m.b.t. het beroepsgeheim tegenover minderjarigen en hun ouders bijgesteld worden? Ontwikkel hierover een duidelijke visie, maak hierover afspraken binnen de voorziening en communiceer deze afspraken duidelijk aan de minderjarige bij de aanvang van de hulpverlening. De minderjarigen moet van bij het begin van de hulpverlening weten of hij bepaalde informatie in vertrouwen kan bespreken met de hulpverleners.

Inhoudsopgave