Contact  |

Recht op instemming, informatie en duidelijke communicatie

Recht op instemming met en vrije keuze van de buitengerechtelijke jeugdhulp

Artikel 8
De minderjarige heeft het recht om geïnformeerd vrij in te stemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp of die hulp te weigeren.

Artikel 9
Als buitengerechtelijke jeugdhulp die past bij de jeugdhulpvraag of jeugdhulpbehoefte van de minderjarige, door meerdere jeugdhulpaanbieders kan worden verstrekt, heeft de minderjarige het recht om de jeugdhulpaanbieder vrij te kiezen en om zijn keuze nadien te wijzigen, behoudens beperkingen die bij of krachtens wet of decreet zijn opgelegd.

Artikel 10
§ 1. Bij buitengerechtelijke jeugdhulp heeft de minderjarige te allen tijde het recht de interventie van een bepaalde jeugdhulpverlener te weigeren, voorzover de opdracht en de organisatie van de jeugdhulpvoorziening dat toelaten. De weigering mag de jeugdhulpverlening van de jeugdhulpvoorziening aan de minderjarige niet in het gedrang brengen.

Op verzoek van de minderjarige wordt de weigering, bedoeld in het vorige lid, schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan het dossier van de minderjarige. De minderjarige heeft het recht om een schriftelijke motivering van die weigering aan zijn dossier te laten toevoegen.
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn van overeenkomstige toepassing op de toegangspoort en het ondersteuningscentrum jeugdzorg.

Recht op informatie en duidelijke communicatie

Artikel 11
§ 1. De minderjarige heeft recht op duidelijke, toereikende en voor hem begrijpelijke informatie over de jeugdhulp en over alle zaken die daarmee verband houden, inzonderheid leefregels en afspraken.

Een voorziening voor vrijheidsbenemende opvang van kinderen en jongeren als bedoeld in artikel 2, 6°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van Kinderrechtencommissaris en houdende oprichting van een Commissie van toezicht met betrekking tot voorzieningen voor vrijheidsbenemende opvang van kinderen en jongeren geeft een kind of een jongere bij zijn opname de informatie die door de Commissie van toezicht met betrekking tot voorzieningen voor vrijheidsbenemende opvang van kinderen en jongeren ter beschikking wordt gesteld.
§ 2. In het belang van de minderjarige, zoals omschreven in artikel 5, kan worden beslist om de minderjarige over bepaalde zaken niet te informeren. Een dergelijke beslissing wordt gemotiveerd en in het dossier van de minderjarige opgenomen. De persoon, bedoeld in artikel 24, heeft het recht over die zaken geïnformeerd te worden.

Artikel 12
De communicatie met de minderjarige verloopt in een voor hem begrijpelijke taal, afgestemd op zijn leeftijd en maturiteit. De Vlaamse regering bepaalt hoe dit recht wordt nageleefd ten aanzien van anderstalige minderjarigen

Artikel 8 van het Decreet Rechtspositie stelt dat elke minderjarige het recht heeft in te stemmen met buitengerechtelijk jeugdhulp of deze hulp te weigeren. In de artikelen 9 en 10 wordt dit gespecifieerd. De minderjarige kan enerzijds zijn jeugdhulpaanbieder zelf kiezen en mag anderzijds de interventie van een jeugdhulpverlener weigeren. De jongere kan een interventie enkel weigeren voor zover de opdracht en organisatie van de voorziening dit toelaten. Deze weigering mag de jeugdhulp niet in het gedrang brengen en moet, op verzoek van de minderjarige, toegevoegd worden aan zijn dossier. Evident kan de minderjarige dergelijke keuzes enkel op een verantwoorde manier maken indien hij duidelijk ingelicht is over de jeugdhulp. De artikelen 11 en 12 creëren hiervoor de noodzakelijk voorwaarden. Deze twee artikelen leggen de verplichting op om aan jongeren begrijpelijke informatie te geven over de jeugdhulp, tenzij dit niet in het belang van de minderjarige is. Opdat informatie ook echt begrijpelijk is, moet deze gegeven worden in een voor de minderjarige verstaanbare taal.

  • De jeugdhulpverlener heeft de plicht de minderjarige zo volledig en duidelijk mogelijk te informeren over zijn situatie. Hierbij dient men rekening te houden met de mogelijkheden van elk kind.
    Het DRM voorziet één uitzondering, indien dit in het belang van de minderjarige is, kan bepaalde informatie niet meegedeeld worden (= agogische exceptie).
  • Het geven van informatie gebeurt in een taal die duidelijk verstaanbaar is voor de minderjarige. Dit slaat op twee zaken. Enerzijds moet de informatie gegeven worden in een taal die de minderjarige machtig is en anderzijds moet rekening gehouden worden met de leeftijd, mogelijkheden, ... van de betrokken minderjarige.
  • De bekwame minderjarige heeft het recht in te stemmen met jeugdhulp of deze te weigeren. Soms is daarnaast ook de instemming van de ouders of opvoedingsverantwoordelijke nodig. Een meerderjarige cliënt beslist echter alleen over zijn jeugdhulp.
  • De minderjarige mag vrij zijn jeugdhulpverlener kiezen of bepaalde interventies van jeugdhulpverleners weigeren. De minderjarige kan evenwel enkel een bepaalde interventie weigeren indien aan de volgende voorwaarden voldaan is:
    • voor zover de opdracht van de voorziening dit toelaat
    • voor zover de organisatie van de voorziening dit toelaat
    • indien de jeugdhulpverlening hierdoor niet in het gedrang komt.

Enkele actuele wetswijzigingen (2019) brachten ook een aantal grondige veranderingen in de jeugdhulp met zich mee:

  • Om te beginnen, werd de naam van het Decreet Rechtpositie (DRM) aangepast: Het DRM is nu de afkorting voor het ‘decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en binnen het kader van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’. De rechten uit het DRM zijn nu dus ook van toepassing op kinderen en jongeren voor wie een reactie loopt in het kader van het Jeugddelinquentiedecreet. Dit geldt echter niet voor de artikels 8 tot en met 10.
  • De belangrijkste wijziging is wellicht dat de rechten die het DRM voorziet nu ook van toepassing zijn op meerderjarige cliënten in de jeugdhulp.
  • Het  recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon werd ten slotte uitgebreid naar ouders en opvoedingsverantwoordelijken. (Voor meer informatie zie thema: Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon)

1. Inleiding

Iedereen heeft het recht op kennis van alle gegevens die hem of haar betreffen. Dit geldt voor minderjarigen, net zoals voor volwassenen. Wanneer er echter minderjarigen op het toneel verschijnen, wordt bijna automatisch de vraag gesteld of de informatie wel gedeeld moet worden met de jongere en, indien dit het geval is, hoeveel informatie er kan gedeeld worden. Hoeveel moet een kind weten over de aangeboden jeugdhulp, de slaagkansen, de duur ervan, de onderliggende motieven, ...? Vertellen we bijvoorbeeld aan een kind dat geplaatst wordt de precieze reden voor de plaatsing? Wordt een ziek kind ingelicht over de volledige diagnose of slechts over delen hiervan? ...

In praktijk blijkt vaak dat minderjarigen eerst moeten bewijzen dat ze het waard zijn, ze moeten met andere woorden hun rechten eerst verdienen. Hierbij wordt de lat hoger gelegd bij minderjarigen dan bij volwassenen. Immers, wanneer minderjarigen betrokken zijn, stelt men zich veel meer vragen over het delen van informatie met de minderjarige. Vragen die nauwelijks aan de orde zouden zijn indien enkel volwassenen betrokken zijn.

Nochtans toont onderzoek aan dat in de ontwikkeling van een kind het verstrekken van informatie een belangrijke rol speelt. Een kind is steeds op zoek naar nieuwe zaken, nieuwe uitdagingen, ... Het meedelen van informatie heeft een grote invloed op de emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling van het kind en de vorming van zijn persoonlijkheid. Wanneer een kind op vroege leeftijd betrokken wordt bij processen die hem aanbelangen, zal het zich op een andere manier ontwikkelen dan wanneer hij overal buiten gehouden wordt. Een kind dat geïnformeerd en betrokken wordt, zal leren dat het zelf een impact heeft op zijn leven en ook zelf een invloed kan uitoefenen op de eigen situatie.

Het recht op informatie wordt op internationaal niveau gewaarborgd door artikel 17 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Net zoals in het Decreet Rechtspositie (DRM) is dit recht niet onbeperkt in het IVRK. Wanneer er gegronde reden is om aan te nemen dat de informatie schadelijk is voor de minderjarige, wordt deze niet meegedeeld. Ook het non-discriminatie principe oefent op dit recht zijn invloed uit. In situaties waar het niet evident is op een duidelijke manier te communiceren met jongeren (anderstaligen, heel jonge minderjarigen, minderjarigen met een mentale beperking, dove minderjarigen, ...) moet dit mensenrecht toch gegarandeerd blijven.

Informatie is ook noodzakelijk om goede beslissingen te kunnen nemen m.b.t. de jeugdhulp. Het recht om in te stemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp of om deze te weigeren, is immers ook een belangrijk recht van bekwame minderjarige en meerderjarige cliënten in de jeugdhulp.

Het DRM neemt deze rechten op in de artikelen 8 tot 12.

2. Recht op informatie (art. 11)

De minderjarige en meerderjarige cliënt heeft het recht geïnformeerd te worden over de jeugdhulp die aan hem verleend wordt en over alles dat hiermee verband houdt.

2.1. Waarover de minderjarige informeren? (art. 11§1)

Het is belangrijk kinderen en jongeren zo volledig mogelijk in te lichten over wat het hulpverleningsaanbod concreet inhoudt, wat ze kunnen verwachten, wat er zal gebeuren, ... Anders bestaat de kans dat ze angstig worden voor het onbekende of zelf scenario’s maken en een foute betekenis geven aan de situatie. Jongere minderjarigen zouden een bepaalde maatregel kunnen zien als “straf omdat ze stout geweest zijn” of interpreteren dat hun ouders hen niet meer graag zien.

Minderjarigen hebben nood aan een zo volledig mogelijk beeld van de situatie. Wanneer een kind betrokken wordt, verwerft het ook een gevoel van controle over de situatie en het inzicht zelf ook invloed te kunnen uitoefenen op de realiteit.

Het is voor bekwame minderjarigen bovendien enkel mogelijk met hulpverlening in te stemmen indien duidelijke informatie wordt gegeven over de inhoud van de concrete jeugdhulpverlening en over de gevolgen van het al dan niet instemmen met de aangeboden jeugdhulp. Dit impliceert dat de hulpverlener de minderjarige zowel inlicht over de gevolgen van zijn instemming als van zijn weigering. Op deze manier kan de jongere zich een beeld vormen van de aangeboden jeugdhulp en desgevallend vragen stellen, bedenkingen formuleren, negatieve gevoelens uiten, ...

Wanneer een beslissing moet genomen worden, moet de jeugdhulpverlener dus alle informatie die hij heeft, doorgeven aan de minderjarige. De jeugdhulpverlener mag geen informatie achterhouden die van invloed kan zijn op het beslissingsproces. Ook wanneer de minderjarige bijkomende vragen stelt, moet hierop zo eerlijk mogelijk geantwoord worden.

Aan de slag

De volgende informatie kan je meedelen aan minderjarigen:

  • Informatie over het beschikbare jeugdhulpaanbod en mogelijke alternatieven;
  • Informatie over de gevolgen van het al dan niet aanvaarden van de voorgestelde jeugdhulp, afwegen van voor- en nadelen, mogelijke neveneffecten;
  • Informatie over de reden van de jeugdhulpverlening, de gestelde diagnose of probleemstelling, de gestelde doelen, de dringendheid;
  • Informatie over de te volgen procedure en de concrete invulling van de jeugdhulpverlening: de vermoedelijke duur, de gebruikte hulpverleningsmethode, leefregels en afspraken binnen een voorziening, mogelijke sancties, de klachtenprocedure, de structuur van een voorziening, de ideologische of religieuze basis, de evaluatieprocedure;
  • Informatie over de rechten en plichten van de minderjarige en van de jeugdhulpverlener, met wie de jeugdhulpverlener allemaal praat over de minderjarige, wat meegedeeld wordt aan zijn ouders;
  • Informatie over de rechten en plichten van anderen zoals zijn ouders, de voorziening, de jeugdhulpverlener.

2.2. Actieve informatieplicht van de jeugdhulpvoorziening

Aan de verplichtingen uit het DRM is niet voldaan doordat de minderjarige kennis mag nemen van zijn dossier of dat hij informatie krijgt als hij er zelf om vraagt. Integendeel, de jeugdhulpvoorzieningen spelen in dit proces een actieve rol. Zij moeten zelf het initiatief nemen om de minderjarige op regelmatige tijdstippen te informeren. De jeugdhulpvoorziening moet hiervoor de nodige tijd vrijmaken. Hoe dit concreet gebeurt, zal afhangen van de aard van jeugdhulpvoorziening en is afhankelijk van de eigen mogelijkheden en beperkingen. Bij alle vormen van jeugdhulp moet de minderjarige duidelijk geïnformeerd worden over de geldende afspraken.

Tip

Het is van belang na te gaan of de jongere de meegedeelde informatie juist begrepen heeft. Door regelmatige gesprekken kan men vermijden dat er foute interpretaties of verwachtingen ontstaan.

In het bijzonder, indien de minderjarige in een (semi-) residentiële voorziening verblijft, heeft hij altijd het recht om geïnformeerd te worden over de leefregels en afspraken.

Deze regels moeten vastgelegd worden in een huishoudelijk reglement of reglement van orde dat duidelijk leesbaar en verstaanbaar is voor elke minderjarige. Ook de rechten van de minderjarige worden hierin opgenomen. Deze reglementen zullen variëren van voorziening tot voorziening, van leefgroep tot leefgroep. Bij de opstelling van het reglement wordt dan ook steeds rekening gehouden met de mogelijkheden en leeftijd van de betrokken minderjarigen.

Soms zal een huishoudelijk reglement of reglement van orde beperkingen invoeren over hoe de minderjarige zijn rechten kan uitoefenen. Dit is enkel toegelaten indien een dergelijke beperking noodzakelijk is voor de goede werking van de voorziening of voor het hulpverleningsproces.

Deze beperkingen mogen nooit onredelijk groot zijn. En wanneer er manieren zijn die het recht op informatie van de minderjarige minder aantasten, moeten deze gekozen worden. Dit is het subsidiariteitsprincipe.

Een beperking van het informatierecht van de minderjarige kan ten slotte ook voortvloeien uit de structuur, opdracht, organisatie of expertise van de voorziening.

Heel in het bijzonder moet een voorziening voor vrijheidsbenemende opvang bij opname van een kind of jongere, informatie geven over de werking van de Commissie van Toezicht, die toezicht uitoefent op deze voorzieningen.

2.3. Agogische exceptie (art. 11§2)

Op deze informatieplicht voorziet het DRM één uitzondering, m.n. een agogische exceptie. Indien men kan aantonen dat dit in het belang van de minderjarige is, kan de hulpverlener beslissen een deel van de informatie niet mee te delen. Soms kan het in het belang van het kind zijn het meedelen van informatie uit te stellen omdat het kind nog niet in staat is met de informatie om te gaan. Wanneer men beslist een minderjarige niet te informeren over bepaalde zaken, dient deze beslissing opgenomen en gemotiveerd te worden in het dossier van de minderjarige.

Deze exceptie heeft niet tot gevolg dat de minderjarige op geen enkele wijze kennis kan nemen van deze informatie. Wanneer de minderjarige een vertrouwenspersoon heeft, mag deze vertrouwenspersoon wel alle informatie inzien. Ook de ouders van een onbekwame minderjarige, hebben recht op deze informatie.

Deze exceptie is ook niet te verwarren met de situatie waar de jeugdhulpverlener bepaalde informatie niet meedeelt uit angst voor de (emotionele) reactie van het kind. In dit geval durft de jeugdhulpverlener het kind de informatie niet te vertellen omdat hij er zelf niet mee om kan. Dit is een schending van het recht van het kind op informatie.

Bijvoorbeeld

Stan, 11 jaar, wordt gepest op school. Wanneer de moeder van Stan op gesprek komt bij het CLB om de situatie te bespreken, laat ze vallen dat de vader van Stan voor zijn geboorte een tijdje in de gevangenis heeft gezeten voor diefstal. Sindsdien is hij echter niet meer in aanraking gekomen met het gerecht. Dit feit heeft ook niets te maken met het pestprobleem van Stan op school. De CLB-medewerker oordeelt dan ook dat Stan niet op de hoogte gebracht moet worden van deze informatie.

3. Recht op duidelijke communicatie (art. 12)

Het louter geven van informatie is niet voldoende om het DRM na te leven. De informatieverstrekking dient te gebeuren op een manier die aangepast is aan het individuele kind. Immers, opdat de minderjarige zijn rechten opgesomd in deze artikelen ook effectief kan uitoefenen, is het noodzakelijk dat het delen van informatie en communicatie met de minderjarige gebeurt in een “taal” die voor hem verstaanbaar is. Dit slaat op twee zaken:

  • Enerzijds moet de informatie gegeven worden in een taal die de minderjarige machtig is of moet gebruik gemaakt worden van een tolk of andere persoon die de minderjarige uitleg geeft. De Vlaamse regering werkt hierrond nog verdere regels uit voor anderstalige minderjarigen.
  • Anderzijds moet ook rekening gehouden worden met de leeftijd, ontwikkelingsniveau, geestelijke toestand, persoonlijkheid, eigen mogelijkheden, vroegere ervaringen... van de minderjarige. Zo zal de communicatie met een heel jong kind anders verlopen dan met een ouder kind of zal het communiceren met een kind met een mentale handicap een andere aanpak vereisen. Een minderjarige die in het verleden reeds te maken heeft gehad met een jeugdhulpvoorziening zal reeds meer inzicht hebben dan een minderjarige die voor de eerste keer te maken krijgt met de aangeboden jeugdhulp.

Of de minderjarige de informatie die hij krijgt ook begrijpt en al dan niet in staat is op een verantwoorde wijze mee te beslissen over de jeugdhulp, wordt niet enkel bepaald door factoren inherent aan de minderjarige. Ook andere elementen oefenen een invloed uit:

  • de manier waarop iets uitgelegd wordt
  • de hoeveelheid van informatie
  • de aard van informatie
  • de persoon die de informatie meedeelt
  • ...

Deze elementen bepalen o.a. mee in welke mate iets begrepen wordt. Zo is het best mogelijk dat met behulp van begeleiding en aangepast taalgebruik een jong kind toch moeilijke informatie begrijpt.

Tips

  • Bij jonge kinderen kan je gebruik maken van een poppenspel. Op deze wijze kan het kind, op een veilige manier, geconfronteerd worden met een bepaalde situatie. Daarnaast laat deze communicatievorm toe dat kinderen participeren waardoor ze reeds bepaalde emoties verwerken, invloed uitoefenen op de situatie, ...
  • Strips, boeken met tekeningen, ... zijn tevens een goede communicatievorm. Het is belangrijk om de opgenomen informatie beperkt, eenvoudig en concreet te houden. Wel is het aan te raden dit nooit op zich te gebruiken, maar steeds gepaard te laten gaan met een gesprek.
  • Bij oudere kinderen kan een film getoond worden die het leven in een voorziening, in een leefgroep, ... toont. Zo kan de jongere een beter zicht krijgen op de eigen situatie en ook mogelijkheden opmerken. Deze informatievorm zorgt er ook voor dat kinderen correctere verwachtingen krijgen omtrent het hulpverleningsvoorstel.
  • Soms is het gemakkelijker om minderjarigen te informeren met behulp van een grafiek of een tekening. Voor jongere kinderen werkt men immers beter niet met hypotheses maar maakt men de informatie zo concreet mogelijk. Gemiddeld vanaf de leeftijd van tien jaar kan de jongere wel meedenken op een hypothetisch niveau. Uiteraard is deze leeftijdsgrens heel relatief en oefenen tal van persoonlijke factoren zoals intelligentie, maturiteit, ervaring, ... ook een invloed uit. Wees ook alert niet te vervallen in vakjargon.

De nadruk moet steeds liggen op het interactief proces tussen hulpverlener en jongere waarbij informatie gedeeld wordt, mogelijkheden bekeken, ... met openheid voor de eigen waarden en normen van de betrokken personen. Evident verplicht deze werkwijze de voorzieningen hiervoor de nodige tijd en middelen uit te trekken. Voor bekwame minderjarigen kan dit proces uitmonden in een gezamenlijke beslissing.

4. Geïnformeerd instemmen met of weigeren van jeugdhulp, vrije keuze van jeugdhulpaanbieder en het recht om de interventie van een bepaalde jeugdhulpverlener te weigeren (art. 8, 9 en 10

4.1. Geïnformeerd instemmen (of ‘informed consent’) met buitengerechtelijke jeugdhulp door bekwame minderjarigen, en diegenen tot wie de jeugdhulp zich richt.

Artikel 8 DRM regelt het recht van de minderjarige (en meerderjarige) cliënt om geïnformeerd vrij in te stemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp of die hulp te weigeren.

Art. 8 DRM moeten we samenlezen met art. 4 DRM waarin staat dat het recht om in te stemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp voorbehouden is aan bekwame minderjarigen.

Ten slotte speelt hier ook art. 6 decreet integrale jeugdhulp een belangrijke rol. Dit stelt dat buitengerechtelijke jeugdhulp enkel aangeboden kan worden mits instemming van de personen tot wie ze zich richt.

* Geïnformeerd: Een minderjarige kan enkel weloverwogen beslissingen nemen indien hij over voldoende, adequate informatie beschikt. Vooraleer de jongere dus kan instemmen, moet hij voldoende geïnformeerd zijn over de voorgestelde jeugdhulp, alle mogelijke alternatieven, alle gevolgen, ... 

* Buitengerechtelijke jeugdhulp: Instemming is enkel vereist voor het aanbieden van buitenrechtelijke jeugdhulp. Voor gedwongen jeugdhulp (die dus opgelegd wordt door de jeugdrechter) is geen instemming nodig van de betrokkenen.

* Een bekwame minderjarige moet instemmen met de jeugdhulp, of kan deze weigeren: Volgens art. 4 DRM kunnen bekwame minderjarigen, die tot een redelijke beoordeling van hun belangen in staat zijn (rekening houdend met hun leeftijd en maturiteit), instemmen met de jeugdhulp, of deze weigeren.
Het artikel vertrekt vanuit het vermoeden dat minderjarigen van twaalf jaar of ouder in staat zijn om een redelijke beoordeling van hun belangen te maken, en dus bekwaam zijn.

Wanneer men te maken heeft met onbekwame minderjarigen, zullen ouders (of voogd) onder toepassing van de gezamenlijke uitoefening van hun ouderlijk gezag in principe samen beslissen over de buitengerechtelijke jeugdhulp aan hun kind.

Ter verduidelijking

Minderjarigen zijn volgens het Burgerlijke Wetboek handelingsonbekwaam. Dit betekent dat minderjarigen in principe zelf geen beslissingen kunnen nemen of handelingen kunnen stellen die juridische gevolgen met zich meebrengen (rechtshandelingen). 

Minderjarigen vallen daarom onder het gezag van hun wettelijke vertegenwoordigers (ouders of voogd). Onder toepassing van de gezamenlijke uitoefening van hun ouderlijk gezag (= co-ouderschap) moeten ouders in principe steeds samen alle belangrijke beslissingen nemen over hun minderjarige kinderen. Ze hebben bovendien ook allebei recht op informatie om zo weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over hun minderjarige kinderen. Eens kinderen meerderjarig worden, stopt het ouderlijk gezag.

Twee wettelijke bepalingen maken een uitzondering op de algemene handelingsonbekwaamheid: zowel de Wet Patiëntenrechten als het DRM voorzien dat minderjarigen als wilsbekwaam kunnen worden ingeschat waardoor ze hun rechten als patiënt of als cliënt in de jeugdhulp zelf kunnen uitoefenen.

Onder toepassing van het co-ouderschap moeten beide ouders dus instemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulpverlening aan hun minderjarige, onbekwame kind.

Er bestaat wel een wettelijk vermoeden dat stelt dat derden (bv. hulpverleners) te goeder trouw, er mogen van uitgaan dat, wanneer één ouder instemt, dit gebeurt met instemming van de andere ouder. De jeugdhulpverlener kan er dus te goeder trouw van uitgaan dat als één ouder instemt met buitenrechtelijke jeugdhulp, de andere ouder op de hoogte is van, en akkoord gaat met de vraag om jeugdhulpverlening.
Wanneer de hulpverlener echter weet heeft van een conflict tussen beide ouders, of wanneer er ernstige redenen zijn om te twijfelen aan de instemming van beide ouders, bv. omdat de ouders een totaal andere visie hebben op de problematiek en de nodige hulp, heeft men wél de uitdrukkelijke instemming van beide ouders nodig.

Wanneer het ouderlijk gezag exclusief toegekend werd door de familierechter aan één ouder volstaat de instemming van deze ouder, maar de andere ouder behoudt dan wel het recht op informatie (tenzij hierover uitdrukkelijk anders beslist werd door de rechter).

In de praktijk stelt men ten slotte voor om ook volgende uitzonderingen te maken waarbij de instemming van één ouder voldoende is om buitengerechtelijke jeugdhulp te bieden aan een onbekwame minderjarige:

  • Er is geen relevant contact meer tussen de minderjarige en een van zijn ouders (gedurende één jaar); 
  • Eén ouder kan niet bereikt worden (omdat hij bv. onvindbaar is); 
  • Het gaat om een hulpvraag waarbij het kind niet uit huis wordt geplaatst en er geen impact is op de relatie tussen het kind en de andere ouder, bv. een thuisbegeleiding bij één van de ouders thuis. Men kan hier artikel 6 van het decreet integrale jeugdhulp zo interpreteren dat de hulpverlening zich hier niet richt tot die andere ouder. Deze ouder moet in dat geval niet instemmen met deze thuisbegeleiding en moet hierover ook niet actief geïnformeerd worden (maar het mag wel!)De andere ouder behoudt wel zijn recht op informatie. Deze ouder heeft dus recht om te weten dat er jeugdhulp loopt en waarom, wanneer hij er of zij om vraagt. Hulpverleners zullen er bij het doorgeven van informatie desgevallend moeten over waken géén vertrouwelijke informatie door te geven over de andere ouder.

In principe kunnen jeugdhulpverleners er bij een eerste contact met een minderjarige cliënt van 12 jaar of ouder, dus van uitgaan dat deze bekwaam is. Maar men kan hier wel van afwijken wanneer duidelijk wordt dat het vermoeden van het DRM niet overeenstemt met de realiteit.

Tip


Wanneer men afwijkt van het wettelijke vermoeden en een -12 jarige als bekwaam inschat of omgekeerd, motiveert men dit best in het dossier van de minderjarige.

Een inschatting maken omtrent de bekwaamheid van een minderjarige is geen alles-of-niets kwestie met zwart-wit regels die zomaar opgaan voor alle minderjarigen in elke situatie. Bij elke minderjarige moet individueel beoordeeld worden of hij over de vereiste maturiteit beschikt en het nodige inzicht heeft om in de gegeven context een beslissing te nemen.
 

Bijvoorbeeld

Louise, 10 jaar, heeft al zeer veel meegemaakt. Haar ouders zijn gescheiden, en vervolgens zijn haar vader en zusje gestorven in een auto-ongeluk. Haar moeder heeft momenteel een depressie. Louise gaat naar een psycholoog bij het CGG om alles te kunnen verwerken. Door alle gebeurtenissen is Louise zeer volwassen voor haar leeftijd en kan ze goed inschatten wat de gevolgen zijn van bepaalde beslissingen. De psychologe behandelt het meisje daarom als een bekwame minderjarige en Louise kan ook gebruik maken van alle rechten die daarmee gepaard gaan.

Joke, 14 jaar, wordt al haar hele leven verwend en beschermd door haar ouders. Zij nemen nog steeds alle beslissingen over haar zonder dit met haar te overleggen en Joke vindt dit allemaal goed. Ze is namelijk zeer onzeker en gaat hiervoor ook naar een psychologe. Hoewel er vanaf 12 jaar een vermoeden bestaat dat de minderjarige bekwaam is, vindt de psychologe in kwestie dat Louise niet voldoende kan inschatten wat de gevolgen zijn van haar beslissingen en welke beslissingen in haar belang genomen moeten worden. Joke wordt daarom nog steeds gezien als een onbekwame minderjarige en heeft dus minder rechten dan een bekwame minderjarige.

Een inschatting m.b.t. de bekwaamheid van een minderjarige is niet statisch. Een inschatting kan veranderen tijdens het hulpverleningstraject, of kan veranderen naargelang de situatie waarin de minderjarige zich bevindt. In bepaalde situaties, voor bepaalde beslissingen kan een minderjarige dus bekwaam bevonden worden terwijl hij dit mogelijk niet is in een andere situatie bij een andere soort beslissing.

Wanneer een minderjarige als bekwaam wordt beschouwd, heeft dit tot gevolg dat zijn beslissing niet zomaar aan de kant kan geschoven worden maar dient men deze te respecteren!

De minderjarige bevindt zich evenwel niet alleen op een eiland. Ook dit moet duidelijk gecommuniceerd worden met de minderjarige, wanneer beslissingen of keuzes genomen worden dient men rekening te houden met verschillende actoren zoals de ouders, verwijzer, begeleiders, ...

Bijvoorbeeld

Tiffany, 13 jaar, weigert om naar de bezoekruimte te gaan. De CAW-hulpverleners vragen zich af of dit kan? De hulp- en dienstverlening die zich binnen de integrale jeugdhulp situeert, moet door de betrokken personen gevraagd of aanvaard zijn. Een rechterlijke maatregel waarbij aan een persoon wordt opgelegd om tegen zijn wil deel te nemen aan de hulpverlening in het raam van het algemeen welzijnswerk, lijkt moeilijk te verzoenen met dit werkingsprincipe. Verder heeft de bekwame minderjarige volgens artikel 8 DRM het recht om geïnformeerd vrij in te stemmen met de buitengerechtelijke jeugdhulp of die hulp te weigeren. De minderjarige van 12 jaar of ouder kan dat recht in principe zelf uitoefenen. Tiffany kan dus in principe weigeren hulp te aanvaarden van de bezoekruimte.

Het vonnis waarin het recht op persoonlijk contact van een ouder is opgenomen, richt zich naar de ouders van de minderjarige. Vader of moeder zijn dus verplicht dit vonnis uit te voeren en Tiffany naar de bezoekruimte te brengen op de daartoe voorziene data. En aangezien Tiffany onder het ouderlijk gezag van haar ouders valt tot ze meerderjarig is, moet ze zich hiernaar schikken.

Bij de contacten met de bezoekruimte speelt echter het DRM waardoor Tiffany wanneer ze bekwaam is, niet verplicht kan worden mee te werken aan de buitengerechtelijke jeugdhulp wanneer ze dit niet wilt. Eens aangekomen bij de bezoekruimte, moet de bekwame minderjarige dus niet meewerken wanneer hij dat niet wenst.

De instemming of weigering van een bekwame minderjarige kan op verschillende manieren vastgesteld worden. De jongere kan dit expliciet doen, hetzij mondeling of schriftelijk. De instemming of weigering van de jongere kan ook impliciet zijn en blijken uit zijn gedrag, acties, het spontaan verlenen van medewerking, ... Ook met een impliciete beslissing dient de jeugdhulpverlener rekening te houden. Het is wel aangewezen om waar mogelijk te zorgen voor een schriftelijk consent!

* Instemming van de personen tot wie de jeugdhulp zich richt

Volgens art. 6 decreet integrale jeugdhulp kan de buitengerechtelijke jeugdhulpverlening bovendien enkel worden verleend met instemming van de personen tot wie ze zich richt. Naast de instemming van de bekwame minderjarige, is daarom meestal ook de instemming van zijn ouders of, wanneer de ouders geen actieve rol spelen in de hulpverlening, van de opvoedingsverantwoordelijken nodig vooraleer er buitengerechtelijke hulp kan geboden worden. Wanneer de hulp die de bekwame minderjarige vraagt, zich enkel tot de minderjarige richt, bv. de hulp van het JAC of het CLB, is de instemming van de bekwame minderjarige echter voldoende. Men neemt bovendien ook aan dat een 17-jarige steeds alleen jeugdhulp kan aanvragen wanneer die pas moet uitgevoerd worden nadat hij meerderjarig werd. Een meerderjarige cliënt beslist immers alleen over zijn jeugdhulp.

4.2. Het recht op vrije keuze van jeugdhulpaanbieder

Volgens artikel 9 heeft de minderjarige het recht om zelf zijn jeugdhulpverlener te kiezen. Dit is uiteraard enkel mogelijk indien er ook verschillende jeugdhulpverleners aanwezig zijn die in staat zijn om de minderjarige de vereiste hulp te bieden. Wanneer bijvoorbeeld voor een bepaalde leefgroep maar één individuele begeleider beschikbaar is, zal de minderjarige niet kunnen kiezen.

Bijvoorbeeld

Jules, 16 jaar, wordt mishandeld door zijn vader. Hij neemt zelf contact op met het CLB maar vraagt specifiek om te mogen spreken met een mannelijke CLB-medewerker. Wanneer er echter geen mannelijke medewerkers zouden werken, dan kan Jules hier ook niet voor kiezen.

Het is ook mogelijk dat er beperkingen zijn die hun oorsprong vinden in regelgeving. Wanneer een bepaalde organisatie bv. bevoegd is voor een bepaald gebied, kan de minderjarige niet zomaar aankloppen bij een organisatie in een aangrenzend gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de regelgeving voor het CLB.

Eens de jongere gekozen heeft, betekent dit niet dat zijn keuze onveranderbaar is. Hij heeft het recht om, in de loop van de hulpverlening, zijn keuze te wijzigen.

4.3. Het recht om de interventie van een bepaalde jeugdhulpverlener te weigeren.

Artikel 10 DRM garandeert dat de minderjarige het recht heeft om bepaalde interventies te weigeren. En wanneer een jongere een bepaald aanbod weigert, mag dit niet tot gevolg hebben dat aan de minderjarige geen kwaliteitsvolle jeugdhulp meer wordt verleend of dat hij niet langer met respect behandeld wordt.

Enkel in de volgende drie gevallen, laat het decreet toe dat de weigering van de minderjarige niet gevolgd wordt :

  • Indien de opdracht van de jeugdhulpvoorziening dit niet toelaat,
  • Indien de organisatie of structuur van de jeugdhulpvoorziening dit niet toelaat,
  • Indien de keuze van de minderjarige de jeugdhulp in het gedrang brengt.

Deze uitzonderingen en dan vooral de laatste mogen niet zomaar als “passe-partout” gebruikt worden om de keuze van de minderjarige niet te volgen. Het is van belang dat echt geluisterd wordt naar de minderjarige en dat zijn vraag serieus genomen wordt.

Indien de keuze van de minderjarige niet gevolgd wordt, kan de minderjarige vragen dat dit opgenomen en toegelicht wordt in zijn dossier.

Artikel 10 is o.a. ook van toepassing op de toegangspoort. Dit betekent dat de minderjarige de hulp die wordt voorgesteld door de toegangspoort, mag weigeren. Ook hier gelden de drie bovenvermelde uitzonderingen.

Bijvoorbeeld

Kirsten, 16 jaar, klopt aan bij het JAC voor een gesprek over haar moeilijke thuissituatie. Na enkele gesprekken wordt duidelijk dat het meisje best uit huis geplaatst wordt, maar daar wil ze niets van weten. Wiens instemming is er nodig om als JAC verdere stappen te ondernemen? In principe volstaat de instemming van het bekwame meisje. Maar om residentiële jeugdhulp aan te bieden, is zowel instemming nodig van de minderjarige als van haar ouders.

Wanneer de JAC-medewerker zich echter ernstig zorgen maakt over de ontplooiingskansen van Kirsten, kan ze wel het OCJ inschakelen. De JAC-medewerker probeert dan eerst de instemming te verkrijgen van het meisje nadat deze voldoende geïnformeerd werd, maar dit kan ook zonder instemming van Kirsten. Wanneer het OCJ jeugdhulp noodzakelijk vindt, maar het meisje blijft weigeren, dan kan de zaak naar de jeugdrechter verwezen worden om te beslissen over gedwongen gerechtelijke jeugdhulp (tegen de wil van de bekwame minderjarige en/of ouders)

4.4. Belang van de minderjarige

Het is onontbeerlijk voor ogen te houden dat, bij de toepassing van deze artikels, het belang van de minderjarige blijft spelen als criterium voor het nemen van beslissingen (artikel 5). Immers, zoals beschreven in het hoofdstuk bekwaamheid, vormt artikel 5 van het DRM het startpunt van waaruit alle andere artikels van het DRM geïnterpreteerd worden. Het belang van de minderjarige vormt steeds de belangrijkste overweging bij het verlenen van de jeugdhulp. Wanneer twee artikels uit het DRM met elkaar in conflict komen, moet het belang van de minderjarige dus doorwegen.

Als de minderjarige bepaalde hulp weigert maar de hulpverlener van oordeel is dat hulp noodzakelijk is, zal men toch stappen moeten ondernemen. Ook in noodsituaties zal de hulpverlener soms moeten ingrijpen, zelfs tegen de wil van de minderjarige in.

Het is hier nuttig te wijzen op de theorie rond “schuldig verzuim”. De hulpverlener, en ook iedere andere burger, moet hulp bieden wanneer hij vaststelt dat iemand zich in groot gevaar bevindt. Dit gevaar kan zowel een bedreiging zijn voor de fysieke als voor de psychische integriteit.

Ter verduidelijking

Het misdrijf van schuldig verzuim wordt beschreven door art. 422 bis Sw.
“Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboeten van 50 euro tot 500 euro of met één van die straffen wordt gestraft hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij hij zelf diens toestand heeft vastgesteld hetzij die toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen. De straf bedoeld in het eerste lid wordt op twee jaar gebracht indien de persoon die in gevaar verkeert, minderjarig is.”

Niet alleen op hulpverleners, maar op iedere burger rust een hulpverleningsplicht op het moment dat iemand in een toestand van groot gevaar verkeert.

Evident is men enkel verplicht om te helpen wanneer men dit kan zonder ernstig gevaar voor zichzelf of anderen.

Naast de strafsanctie kan de persoon die de hulpverleningsplicht niet naleeft ook veroordeeld worden tot een schadevergoeding.

In de rechtsleer is de term “gevaar” inmiddels verder verduidelijkt als zijnde een gevaar voor de gezondheid, de integriteit, de vrijheid of eerbaarheid van een andere mens. Elke vorm van seksueel misbruik van een minderjarige of van kindermishandeling valt bv. onder de noemer “groot gevaar”.

Bijvoorbeeld

Kelly, een minderjarig meisje van 15 jaar koestert een hevige wrok tegen de medeleerlingen in haar klas die haar sinds jaar en dag pesten. Bovendien neemt ze het de school kwalijk dat deze in haar ogen niet genoeg ondernam om haar hierin te helpen. Op een bepaald moment wordt het haar allemaal te veel. Tijdens een gesprek met een JAC-medewerker barst ze uit dat ze de hele school dood wenst. Hiermee brengt ze de JAC-medewerker in een moeilijk parket: Uit Kelly in een opwelling op een onhandige manier enkel haar emoties, dan moet en kan de JAC-medewerker hiervan geen derden op de hoogte brengen wegens zijn beroepsgeheim. Bedoelt Kelly met haar uitspraak echter dat ze van plan is om zelf geweld te plegen op school om wraak te nemen, dan moet de JAC-medewerker natuurlijk ingrijpen en mag hij derden, als bv. de school of de politie inlichten van de mogelijke gevaarsituatie.

Het is niet nodig dat de hulpverlener de gevaarssituatie persoonlijk heeft vastgesteld opdat van schuldig verzuim sprake kan zijn. Wanneer hij ingelicht is door een andere hulpverlener, door een familielid van de minderjarige, ... én weet dat de gevaarssituatie ernstig is, moet hij hierop gepast reageren en de hulp bieden die hem het meest aangewezen lijkt. In dit geval kan de hulpverlener toch bepaalde interventies opleggen, tegen de wil in van de minderjarige.

Een andere uitzondering is de noodtoestand. Dit begrip is ontwikkeld door de rechtspraak en betekent dat men een bepaalde strafrechtelijke bepaling mag overtreden om een ander, hoger belang te vrijwaren wanneer er een ernstig, daadwerkelijk gevaar dreigt. Zo zal het beroepsgeheim bijvoorbeeld kunnen doorbroken worden in geval van een ernstige, concrete bedreiging van iemands fysieke integriteit.

Bijvoorbeeld

De twaalfjarige Victor woont, vanwege een erg problematische situatie thuis, sinds twee jaar bij een pleeggezin. De uithuisplaatsing valt Victor bijzonder moeilijk. Tijdens gesprekken met het CLB liet hij reeds enkele keren vallen dat hij aan zelfdoding denkt. Indien de CLB-medewerker inschat dat Victor er serieus aan denkt om uit het leven te stappen en ze hem zelf niet op andere gedachten kan brengen, mag ze hiervan iemand, bv. zijn pleegouders, of de psycholoog die Victor sinds kort bezoekt, … verwittigen zonder dat ze dan kan gestraft worden wegens schending van haar beroepsgeheim.

Meer weten

Inhoudsopgave