Contact |
2025 - De rechten m.b.t. instemming met de hulp, toegang tot het dossier en instemming om van zijn ouderlijk milieu verwijderd te worden, oefent de minderjarige soms zelfstandig uit indien hij bekwaam is. Maar wat als de betrokkenen niet overeen komen en men dreigt te verzeilen in een blijvende discussie?
Het DRM voorziet in een vermoeden van bekwaamheid vanaf 12 jaar.
Wanneer een betrokken hulpverlener meent dat dit vermoeden niet overeenkomt met de werkelijkheid, moet er een inschatting gebeuren van de effectieve bekwaamheid van de betrokken minderjarige.
Om de bekwaamheid concreet in te schatten, moet de hulpverlener steeds in dialoog gaan. Niet enkel met de jongere, maar vaak ook met het cliëntsysteem, en dus ook de ouders.
Dit is een hele denkoefening, die neergeschreven en toegelicht wordt in het dossier mét daarin alle elementen waarop hij zich baseert om de minderjarige als (on)bekwaam te beschouwen.
Daarnaast moet de hulpverlener elk aanbod in het teken zetten van het belang van de minderjarige. Dat geldt als belangrijkste overweging doorheen de jeugdhulp (artikel 5 DRM). In de praktijk is deze beoordeling, zowel van die bekwaamheid als van dat belang, niet altijd even evident. Daarom kan het belangrijk zijn om hier als voorziening een visie rond te ontwikkelen en deze op te nemen in het huishoudelijk reglement (of er naar te verwijzen). Hierbij kan men gebruik maken van vuistregels en/of beslissingsmethodes die ontwikkeld werden om de hulpverlener hierbij te helpen.