Contact  |

De thuisbegeleidingsdienst heeft regelmatig te maken met gescheiden gezinnen, waarbij beide ouders nog het wettelijk gezag uitoefenen over hun kinderen. Als de thuisbegeleiding opstart op vraag van één ouder, moet de andere ouder ook toestemming geven?

De Jeugdhulp heeft als algemeen principe dat instemming van de betrokkenen vereist is.  

  • Is de minderjarige bekwaam (12 jaar en ouder, of als bekwaam beoordeeld door de hulpverlener), dan kan hij zelf instemming geven (of weigeren) voor een bepaald hulpaanbod in de buitengerechtelijke hulp. Dit is één van de drie specifieke rechten waarvoor vereist is dat de minderjarige bekwaam is.
  • Bij een onbekwame minderjarige zullen de ouders op grond van het ouderlijk gezag voor hun kind moeten toestemmen met de jeugdhulp. Beide ouders houden dit gezag, ook na een scheiding, tenzij anders bepaald door een rechter via vonnis of arrest. Soms zal de rechter het gezag exclusief aan één ouder toewijzen; deze kan dan alleen beslissen. Dit is ook het geval indien een ouder uit het gezag is ontzet. 

Niet alleen de minderjarige moet toestemmen, maar ook alle andere betrokkenen bij het hulpaanbod. Alleen wanneer de hulp die de bekwame minderjarige vraagt, zich louter en alleen tot hem richt, kan die hulp geboden worden zonder de toestemming van de ouders.
 
Bij thuisbegeleiding is - naast de toestemming van de bekwame minderjarige - ook de toestemming nodig van de ouder in wiens huis de begeleiding wordt aangeboden. Bij een onbekwame minderjarige is altijd de toestemming nodig van die ouder. De andere ouder, die ook nog ouderlijk gezag heeft, zou in principe ook moeten toestemmen. Er bestaat echter een wettelijk vermoeden dat een beslissing door de ene ouder doorgaans de toestemming van de ander impliceert. Elke derde mag zich op dit vermoeden baseren als hij geen reden heeft om hieraan te twijfelen of geen weet heeft van een mogelijk conflict m.b.t. de specifieke beslissing. In de context van een scheiding is dit niet altijd evident. Een conflictueuze scheiding is op zich niet voldoende om het vermoeden van instemming in twijfel te trekken; er moet echt twijfel zijn over de toestemming in dat geval. Bij twijfel of indien geweten is dat de instemming van de andere ouder er niet is, kan de hulp niet opstarten. De hulpverlener kan wel een inspanning leveren om de andere ouder toch te overtuigen (eventueel via bemiddeling) of zo nodig wordt de jeugdrechter ingeschakeld om gerechtelijke jeugdhulp op te starten. 

Uitzonderlijk kan de hulp toch opstarten zonder toestemming van de andere ouder. Dit zijn overwegingen, die de hulpverlener steeds uitgebreid en gemotiveerd in het dossier moet opnemen:

  • Er is geen relevant contact meer geweest tussen de minderjarige en één ouder gedurende een vol jaar.
  • De andere ouder is onvindbaar of niet in staat de instemming te verlenen.
  • Het gaat niet over een uithuisplaatsing van de minderjarige en er is niet echt een impact op de relatie van de minderjarige met die andere ouder. De andere ouder wordt dan niet beschouwd als betrokken bij het hulpaanbod en hoeft er dus ook niet mee in te stemmen. 

Dan kan de thuisbegeleiding starten op basis van de instemming van de ene ouder en moet niet actief de instemming van de andere ouder worden gezocht. De instemming van de andere ouder wordt vermoed.

Instemming