Contact  |

Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon

Artikel 24

§ 1. De minderjarige heeft het recht om zich in alle contacten en in de uitoefening van zijn rechten,  opgesomd in dit decreet, te laten bijstaan door een persoon die aan de volgende voorwaarden voldoet:

1° meerderjarig zijn;

2° niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening, georganiseerd ten behoeve van de minderjarige;

3° op ondubbelzinnige wijze door de minderjarige aangewezen zijn;

4° beschikken over een uittreksel uit het strafregister dat een model 2 omvat.

De persoon die de minderjarige bijstaat, legitimeert zich bij elk optreden in die hoedanigheid.

§ 2. Als de minderjarige niet in staat is om zelf een persoon als bedoeld in § 1, aan te wijzen en als de minderjarige en zijn ouders tegenstrijdige belangen hebben, kan de jeugdhulpvoorziening of de toegangspoort voor hem een persoon aanwijzen die beantwoordt aan de bepalingen van § 1, eerste lid, 1° en 2°. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de aanwijzing van die persoon. Het tweede lid van § 1 is op die persoon van toepassing.

Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing als de minderjarige en zijn opvoedingsverantwoordelijke tegenstrijdige belangen hebben en niemand het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent.

In artikel 24 van het Decreet Rechtspositie wordt het recht van de minderjarige op bijstand van een vertrouwenspersoon opgenomen. Dit recht op bijstand geldt voor de uitoefening van de rechten van de minderjarige zoals bepaald in dit decreet, en dit in elk contact binnen de jeugdhulpverlening.

  • Alle minderjarigen (en meerderjarigen) die hulp krijgen binnen de jeugdhulp hebben, ongeacht hun leeftijd, recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon
  • Een vertrouwenspersoon is in de eerste plaats iemand bij wie de minderjarige zich goed voelt, en waarmee hij een vertrouwensband heeft (of kan opbouwen).  
  • Het gaat hier om een recht, geen plicht. Een minderjarige cliënt is dus niet verplicht om een vertrouwenspersoon aan te duiden of te hebben.
  • Omgekeerd, is een persoon ook niet verplicht om een aanduiding als vertrouwenspersoon te aanvaarden.
  • Een vertrouwenspersoon moet aan 4 wettelijke voorwaarden voldoen:
  1. Meerderjarig zijn,
  2. Niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening aan de minderjarige,
  3. Door de minderjarige aangewezen zijn,
  4. Beschikken over een uittreksel strafregister – model 2.

Wanneer de vertrouwenspersoon aan al deze voorwaarden voldoet, kan de jeugdhulpverlening zijn aanstelling niet weigeren.

Maar ook wanneer een minderjarige zich door een vertrouwensfiguur wil laten ondersteunen die niet aan alle voorwaarden voldoet, hoeft de jeugdhulpverlening dit niet noodzakelijk te weigeren.  Deze vertrouwensfiguur of steunfiguur zal wel niet over dezelfde mogelijkheden en rechten beschikken als de ‘officiële’ vertrouwenspersoon maar kan toch betekenisvol zijn tijdens de hulpverlening.

  • Een vertrouwenspersoon moet zich legitimeren.
  • Een vertrouwenspersoon krijgt zijn mandaat van de minderjarige die hij bijstaat. Binnen dit mandaat kan hij de minderjarige o.a. bijstaan bij de uitoefening van zijn recht op toegang tot het dossier, is hij een aanspreekpunt voor de jeugdhulpverlening gedurende het hele hulpverleningstraject,...
  • Een vertrouwenspersoon heeft geheimhoudingsplicht.De minderjarige kan op elk moment beslissen om niet verder met zijn vertrouwenspersoon te werken, en/of iemand anders kiezen.

Ook ouders en opvoedingsverantwoordelijken hebben recht op bijstand van een vertrouwenspersoon. Deze moet aan dezelfde voorwaarden voldoen als de vertrouwenspersoon van de minderjarige maar mag niet dezelfde persoon zijn.

Enkele actuele wetswijzigingen (2019) brachten ook een aantal grondige veranderingen in de jeugdhulp met zich mee:

  • Om te beginnen, werd de naam van het Decreet Rechtpositie (DRM) aangepast: Het DRM is nu de afkorting voor het ‘decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en binnen het kader van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’. De rechten uit het DRM zijn nu dus ook van toepassing op kinderen en jongeren voor wie een reactie loopt in het kader van het Jeugddelinquentiedecreet. Dit geldt echter niet voor de artikels 8 tot en met 10.
  • De belangrijkste wijziging is wellicht dat de rechten die het DRM voorziet nu ook van toepassing zijn op meerderjarige cliënten in de jeugdhulp.
  • Het  recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon werd ten slotte uitgebreid naar ouders en opvoedingsverantwoordelijken. (Voor meer informatie zie thema: Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon)

1. Voorwaarden bij het recht op bijstand van een vertrouwenspersoon (§1)

De minderjarige (en meerderjarige) cliënt kan niet zomaar kiezen wie hem zal bijstaan. Aan deze vier voorwaarden moet tegelijk voldaan worden (en…en…en):

1.1. Meerderjarig zijn

Voorheen was er de voorwaarde dat de minderjarige zich enkel kon laten bijstaan door iemand die door het beroepsgeheim gebonden is of personeelslid is van de instelling waar de minderjarige onderwijs volgt. Deze voorwaarde is met het Decreet IJH van 2013 gewijzigd en vervangen door de voorwaarde dat de vertrouwenspersoon meerderjarig moet zijn.

Dit moet het voor de minderjarige gemakkelijker maken om een vertrouwenspersoon te kiezen. Zo kan een meerderjarig familielid, een buur waar de minderjarige een goede band mee heeft, etc. optreden als vertrouwenspersoon. Op voorwaarde natuurlijk dat die ook aan de andere drie voorwaarden voldoet.

Bijvoorbeeld. 

Lore, 12 jaar, verblijft in een residentiële voorziening en wil haar 17-jarige zus (die niet betrokken is bij de jeugdhulpverlening) als ondersteuningsfiguur bij een gesprek met de leefgroepbegeleider. Dit hoeft niet noodzakelijk geweigerd te worden omdat de zus (nog) niet voldoet aan de voorwaarden van het DRM. Men zal er wel moeten over waken dat deze persoon voldoende matuur is om discreet om te kunnen gaan met de vertrouwelijke informatie. Daarnaast zal de zus van Lore niet over dezelfde rechten (bv. toegang tot het dossier bij een agogische exceptie of bij een belangenconflict met de ouders van een onbekwame minderjarige, …) beschikken als de vertrouwenspersoon die voorzien wordt door het DRM. De hulpverlening kan echter ook beslissen om deze ondersteuningsfiguur (= vertrouwenspersoon die niet voldoet aan alle voorwaarden uit art. 24 DRM) te weigeren.

1.2. Niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening, georganiseerd ten behoeve van de minderjarige

De tweede voorwaarde is dat de vertrouwenspersoon op geen enkele wijze rechtstreeks betrokken mag zijn bij de jeugdhulpverlening van de betrokken minderjarige.

Wat moet nu precies verstaan worden onder de term “rechtstreeks”? Gaat het hier enkel over de persoon die onmiddellijk werkt met de minderjarige zelf, of volstaat het dat iemand op de hoogte is van de problematiek?

Het is opportuun de term ‘rechtstreeks’ zo te interpreteren dat de vertrouwenspersoon diegene is die niet zelf werkt met de minderjarige. Dit betekent dat een begeleider uit een andere leefgroep kan optreden als vertrouwenspersoon, ook al krijgt deze op teamvergaderingen kennis van het dossier van de minderjarige. Hetzelfde geldt voor een minderjarige die geplaatst is in een instelling binnen het VAPH waar de school een onderdeel uitmaakt van de jeugdhulpvoorziening. Ook de leerkrachten kunnen vertrouwenspersoon zijn hoewel zij mogelijks op de hoogte zijn van het dossier.

Bijvoorbeeld.
Sven verblijft in een residentiële voorziening. Zijn nonkel is huisarts, en Sven duidt zijn nonkel aan als zijn vertrouwenspersoon. Kan dit? De nonkel van Sven is niet rechtstreeks betrokken bij de hulpverlening en kan dus optreden als vertrouwenspersoon wanneer ook aan de andere voorwaarden is voldaan.

Rik en Ria vangen reeds jarenlang Marthe op in hun gezin. Zij zijn pleegouders. Ria werkt als maatschappelijk assistent in een voorziening. Kan zij optreden als vertrouwenspersoon voor Marthe? Neen, Ria is rechtstreeks betrokken bij de hulpverlening aan Marthe aangezien ze Marthes pleegmoeder is.

Bruno verblijft in een residentiële voorziening en wil dat zijn meerderjarige broer optreedt als zijn vertrouwenspersoon. Deze oudere broer heeft vroeger echter in dezelfde leefgroep gezeten en wordt nu ook nog verder begeleid door dezelfde dienst. Bruno’s broer is hierdoor rechtstreeks betrokken bij de jeugdhulp en kan niet officieel aangeduid worden als vertrouwenspersoon.

1.3. Op ondubbelzinnige wijze door de minderjarige aangewezen zijn

De derde voorwaarde uit het decreet is dat de minderjarige deze persoon duidelijk moet aanwijzen. Het is dus de minderjarige die bepaalt wie hem zal bijstaan.

De jeugdhulpverlener heeft ook hier de taak de minderjarige te wijzen op zijn recht een vertrouwenspersoon te kiezen.

Niet elke minderjarige heeft echter behoefte om iemand te betrekken bij zijn jeugdhulp en/of aan een vertrouwenspersoon. Het gaat dus enkel om een recht en het is geen verplichting.

1.4. Beschikken over een uittreksel uit het strafregister dat een model 2 omvat

Het Decreet IJH bepaalt niet langer dat alleen iemand die drager is van het beroepsgeheim kan gekozen worden als vertrouwenspersoon, maar voert wel in dat de vertrouwenspersoon moet beschikken over een uittreksel uit het strafregister model 2.
Het uittreksel uit het strafregister is een officieel document dat een opsomming geeft van de effectief uitgesproken vonnissen die opgetekend staan in het strafregister van de betrokkene. Model 2 is nodig voor specifieke activiteiten met contacten met minderjarigen en vermeldt ook of de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een lopend gerechtelijk onderzoek, dat aanleiding kan geven tot een verbod om een activiteit uit te oefenen die hem in contact brengt met minderjarigen.
In principe is het natuurlijk de bedoeling dat het uittreksel blanco is, maar het is uiteindelijk aan de betrokken jeugdhulpverlener en/of –voorziening om in te schatten of wat op het uittreksel vermeld staat in een concrete situatie, verzoenbaar is met een optreden als vertrouwenspersoon, of niet.

Het uittreksel kan in principe gratis worden afgehaald aan het loket bij de gemeente waar men gedomicilieerd is. Vaak kan het ook online aangevraagd en verkregen worden.

2. Wie brengt deze formaliteiten in orde? 

Het is de jeugdhulpaanbieder die, vanaf het eerste contact, de minderjarige informeert over het recht op een vertrouwenspersoon. De minderjarige kan daar al dan niet gebruik van maken op eender welk moment in zijn hulpverleningstraject. Van zodra de minderjarige een vertrouwenspersoon aanstelt, worden de naam en contactgegevens vermeld in het dossier samen met het nodige attest model 2. Elke betrokkene die toegang heeft tot het dossier is op die manier op de hoogte.

De vertrouwenspersoon moet zich ook legitimeren bij elk optreden, wat inhoudt dat bij aanvang van de hulpverlening in het dossier van de minderjarige genoteerd wordt wie de vertrouwenspersoon is. Op dat moment moet de hulpverlener ook controleren of deze persoon aan de voorwaarden voldoet. Bij latere contacten kan het dan volstaan dat de vertrouwenspersoon zich als zodanig voorstelt én dat men dit kan controleren in het dossier van de minderjarige.

Een jeugdhulpverlener kan de bijstand van een door de minderjarige aangeduid vertrouwenspersoon niet weigeren wanneer aan de voorwaarden voldaan is.

3. Aanwijzen van een vertrouwenspersoon (§2)

In de eerste paragraaf van artikel 24 wordt stil gestaan bij de minderjarigen die zelf in staat zijn een vertrouwenspersoon aan te wijzen. Het is evident dat niet elke minderjarige hiertoe in staat is, denk maar aan zeer jonge kinderen, kinderen met een handicap,…
In principe zullen dan de ouders deze verantwoordelijkheid overnemen. Wanneer er echter een belangenconflict bestaat tussen de minderjarige en zijn ouders is ook dit niet mogelijk. §2 van artikel 24 DRM voorziet hiervoor een oplossing.

Wanneer een minderjarige niet in staat is een vertrouwenspersoon aan te wijzen en er een tegenstrijdigheid van belangen bestaat tussen hem en zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijke, kan de jeugdhulpaanbieder of de toegangspoort een vertrouwenspersoon aanwijzen.
Het ‘Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 20 april 2012 betreffende de aanwijzing van een persoon die de minderjarige bijstaat bij de uitoefening van zijn rechten in de integrale jeugdhulp wanneer de minderjarige en zijn ouders tegenstrijdige belangen hebben en de minderjarige niet in staat is om zelf een vertrouwenspersoon aan te wijzen of niemand het ouderlijk gezag uitoefent’, bepaalt dat in dergelijke omstandigheden de vertrouwenspersoon kan worden aangeduid door de directeur (of zijn gemandateerde) van een jeugdhulpvoorziening of door het personeelslid van de toegangspoort.
Voorwaarde is dat de jeugdhulpvoorziening betrokken is bij de jeugdhulpverlening aan de minderjarige, zonder dat zij noodzakelijk op het ogenblik van de aanwijzing effectief hulp verleent.

Het BVR gaat er van uit dat de directeur van de voorziening die betrokken is bij de concrete hulpverlening aan de jongere, goed geplaatst is om, in het belang van de minderjarige, een vertrouwenspersoon aan te duiden die het kind kan bijstaan. Dit veronderstelt ook de bereidheid van de directie om zelf aangesproken te kunnen worden door deze vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld bij de overweging of een agogische exceptie in het dossier terecht wordt ingeroepen.

Ter verduidelijking

Een agogische exceptie wordt ingeroepen wanneer een hulpverlener van mening is dat het niet in het belang is van de cliënt om bepaalde informatie op dit moment, onder de huidige omstandigheden, te vernemen.

De aanwijzing gebeurt na voorafgaandelijk overleg met

  • de ouders of opvoedingsverantwoordelijken
  • twee in het hulpverleningsproces betrokken jeugdhulpverleners
  • en de mogelijke vertrouwenspersoon zelf

Ook de minderjarige wordt gehoord, rekening houdend met zijn mogelijkheden. Wanneer de minderjarige nog zeer jong is, of kampt met een zware verstandelijke handicap, wordt het gesprek hieraan aangepast.

De vertrouwenspersoon die door de directeur wordt aangeduid, mag niet rechtstreeks betrokken zijn bij de hulpverlening en moet een uittreksel (model 2) uit zijn strafregister aan de directeur bezorgen. De directeur beslist ook over de beëindiging van de aanstelling (tenzij de stopzetting gebeurt op eigen verzoek van de vertrouwenspersoon).
Bij zijn aanstelling ontvangt de vertrouwenspersoon een attest van aanstelling. De naam en het adres van respectievelijk de jeugdhulpvoorziening, de minderjarige, en de vertrouwenspersoon (wiens beroep en relatie tot de minderjarige ook wordt opgetekend) worden hierop vermeld. De vertrouwenspersoon moet het attest bij elk optreden als vertrouwenspersoon voor de minderjarige voorleggen.

Bijvoorbeeld.

Maya is 4 jaar. Ze werd door haar ouders geplaatst in een CKG nadat ze werd opgenomen in het ziekenhuis met verwondingen aan haar hoofd. De hulpverlening vermoedt dat Maya thuis wordt mishandeld. Er loopt een gerechtelijk onderzoek naar moeder en haar partner. Maya en haar moeder hebben dus mogelijk tegengestelde belangen. Het is daarom niet opportuun dat Maya’s moeder een vertrouwenspersoon aanstelt voor Maya. De directeur van de jeugdhulpvoorziening zal een vertrouwenspersoon aanduiden voor Maya door de tegenstrijdige belangen die hier spelen.

Dit is het attest van aanstelling.

Ter verduidelijking
Ook wanneer er gerechtelijke jeugdhulp georganiseerd wordt, hebben minderjarigen, dus ook onbekwame, recht op bijstand door een vertrouwenspersoon. Daarnaast kan een minderjarige zich ook gratis laten bijstaan door een (jeugd)advocaat.

 

4. Wat wordt er van de vertrouwenspersoon verwacht?

Het ‘recht op bijstand’ houdt in dat de minderjarige zich kan laten ‘bijstaan’ bij de uitoefening van zijn rechten door een vertrouwenspersoon in alle contacten met de hulpverlening.
Een definitie van ‘bijstaan’ is in het DRM echter niet opgenomen. Het idee achter het recht op een vertrouwenspersoon binnen de integrale jeugdhulp is dat een minderjarige iemand kan meenemen waar hij zich goed bij voelt en die de minderjarige eventueel ook goed kent.

Soms zal het aanwezig zijn van de vertrouwenspersoon voldoende zijn voor de minderjarige. Een luisterend oor zijn, is in bepaalde gevallen zelfs al voldoende. Soms zal de minderjarige willen dat hij/zij de zaken verwoordt. De minderjarige kan ook nood hebben aan iemand waarbij hij terecht kan als het even moeilijk is.

Zoals bepaald in het DRM is het aan de voorziening of de hulpverlener om de minderjarige en zijn vertrouwenspersoon in te lichten over de mogelijkheden, rechten en plichten.

De vertrouwenspersoon heeft ook enkele uitdrukkelijke extra rechten/taken ten behoeve van de minderjarige:
1) art. 11 §2 DRM: De vertrouwenspersoon kan de minderjarige bijstaan wanneer deze zijn recht op toegang tot het dossier uitoefent, en heeft hierbij ook toegang tot de gegevens die voor de minderjarige onder de agogische exceptie vallen. Het zal afhangen van de vertrouwenspersoon en de informatie die onder de agogische exceptie valt of deze informatie op zijn beurt doorgegeven wordt aan de minderjarige. Ook de vertrouwenspersoon heeft echter geen toegang tot de gegevens die onder de vertrouwelijkheidsexceptie vallen.
2) art. 22 §5 DRM: bij een belangenconflict tussen de ouders van de onbekwame minderjarige en de minderjarige, kan de vertrouwenspersoon het recht op toegang tot het dossier van de minderjarige uitoefenen in zijn plaats.
3) ingevolge het Decreet Integrale Jeugdhulp dat van kracht is sinds 1 maart 2014 (Art. 31§2) fungeert de vertrouwenspersoon als vast aanspreekpunt voor de minderjarige doorheen het hele traject van de jeugdhulpverlening, zolang dit door de minderjarige wenselijk wordt geacht. De vertrouwenspersoon krijgt het mandaat om jeugdhulpverleners aan te spreken, de belangen van de minderjarige te verdedigen, bemiddeling en overleg te initiëren en de situatie te volgen. De vertrouwenspersoon zal verder ook steeds op de hoogte worden gebracht van beslissingen over de geboden jeugdhulp. Art. 45 Decreet IJH bepaalt ook dat de jeugdhulp de vertrouwenspersoon betrekt. 

Het is hierbij belangrijk dat de minderjarige, voor zover hij daar toe in staat is, met zijn vertrouwenspersoon afspreekt wat deze wel of niet mag doen. 

Bijvoorbeeld.

Maya is 4 jaar. Ze werd door haar ouders geplaatst in een CKG nadat ze werd opgenomen in het ziekenhuis met verwondingen aan haar hoofd. De hulpverlening vermoedt dat Maya thuis wordt mishandeld. Er loopt een gerechtelijk onderzoek naar moeder en haar partner. Moeder wil dat haar advocaat ook optreedt als vertrouwenspersoon voor Maya. Kan dit?

Neen dit kan niet. De advocaat kan niet tegelijkertijd vertrouwenspersoon zijn van Maya én van haar moeder. Maya en haar moeder hebben immers mogelijk tegengestelde belangen. Gelet op het vermoeden van mishandeling is het niet opportuun dat moeder, via haar advocaat, zomaar toegang krijgt tot het dossier van Maya dat wordt opgemaakt in het CKG. De moeder van Maya kan wel een onafhankelijke jeugdadvocaat voor haar dochter Maya laten aanstellen. Of deze advocaat ook als vertrouwenspersoon van Maya kan optreden is zeer de vraag. De huidige regelgeving werd immers zo opgesteld dat enkel (de directeur van) de jeugdhulpvoorziening een vertrouwenspersoon kan aanduiden wanneer de minderjarige dit niet zelf kan, en de minderjarige en zijn ouders tegenstrijdige belangen hebben. Het kan dus zijn dat (de directeur van) de jeugdhulpvoorziening een andere vertrouwenspersoon dan de jeugdadvocaat aanduidt.

Ingevolge art. 7 Decreet IJH heeft de vertrouwenspersoon ook beroepsgeheim m.b.t. de informatie die hij/zij verneemt in zijn rol als vertrouwenspersoon van de minderjarige. Hierdoor kan hij vertrouwelijke informatie die hij verneemt n.a.v. zijn optreden als vertrouwenspersoon in principe niet delen met derden.

Bijvoorbeeld.

Marie-Julie duidde Flor, haar meerderjarige vriend die nog studeert, aan als haar vertrouwenspersoon. Flor vraagt zich nu af of hij gebonden is door het beroepsgeheim, en of dit voor hem hetzelfde inhoudt als voor professionele hulpverleners? De geheimhoudingsplicht waarnaar art. 458 Sw. verwijst, is van toepassing op iedereen die uit hoofde van zijn staat of beroep, kennis draagt van geheimen die hem werden toevertrouwd. Deze geheimhoudingsplicht is wel degelijk van toepassing op Flor en houdt voor alle dragers ervan hetzelfde in. Het maakt hierbij dus niet uit of je hulpverlener, begeleider in een leefgroep, gezondheidswerker of vertrouwenspersoon in de IJH bent. Het is voldoende dat hij zijn medewerking verleent aan de integrale jeugdhulp.

De vertrouwenspersoon heeft geen recht op extra/speciaal verlof om de minderjarige te kunnen bijstaan. Kosten in het kader van zijn optreden als vertrouwenspersoon vallen ook onder zijn eigen rekening en worden niet terugbetaald.

Een persoon die door een minderjarige gevraagd wordt om op te treden als vertrouwenspersoon, kan dit altijd weigeren.

5. Het recht op bijstand van een vertrouwenspersoon voor ouders en opvoedingsverantwoordelijken

Het decreet houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en het decreet betreffende de integrale jeugdhulp, en het decreet jeugddelinquentierecht, voerde een artikel 2/1 in in het Decreet IJH. Hierdoor hebben  ook ouders en opvoedingsverantwoordelijken sinds 14 april 2019 recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon.

  "Art. 2/1. Decreet Integrale Jeugdhulp
De ouder van de minderjarige en, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijke hebben het recht om zich in alle contacten met de jeugdhulp en met de sociale dienst, te laten bijstaan door een persoon die aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° meerderjarig zijn;
  2° niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening die voor de minderjarige georganiseerd wordt;
  3° op ondubbelzinnige wijze door de ouder en, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijke aangewezen zijn;
  4° beschikken over een uittreksel uit het strafregister dat een model 2 als vermeld in artikel 596, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, omvat;
  5° verschillen van de vertrouwenspersoon van de minderjarige, vermeld in artikel 24 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp.
  De vertrouwenspersoon die de ouder en, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijke bijstaat, legitimeert zich bij elk optreden in die hoedanigheid.".

De voorwaarden waaraan een vertrouwenspersoon moet voldoen zijn dus zowel voor kinderen en jongeren, als voor ouders en/of opvoedingsverantwoordelijken dezelfde. Het enige verschil is dat de vertrouwenspersoon van ouders en/of opvoedingsverantwoordelijke niet dezelfde mag zijn als deze van de minderjarige. Voor de rest wordt het recht op bijstand van een vertrouwenspersoon op dezelfde manier ingevuld.  

Meer weten

Inhoudsopgave