Contact  |

Recht op een menswaardige behandeling

Artikel 27

Geen enkele minderjarige wordt in de jeugdhulp onderworpen aan een onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Artikel 28

§ 1. Sancties vanwege de jeugdhulpaanbieders zijn aan de persoonlijkheid van de minderjarige aangepast en zijn proportioneel met de ernst van de feiten. Ze bevorderen altijd de opvoeding en hebben geen traumatische uitwerking.

§ 2. Lichamelijke straffen, geestelijk geweld, onthouding van maaltijden en, behoudens andersluidende rechterlijke beslissing, onthouding van bezoekrecht, zijn verboden.

§ 3. Tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking is alleen mogelijk indien en zolang als het gedrag van de minderjarige:

1° risico's inhoudt voor zijn eigen fysieke integriteit, of;

2° risico's inhoudt voor de fysieke integriteit van medebewoners of personeelsleden of materieelvernielend werkt.

De procedures van jeugdhulpvoorzieningen om tot tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking over te gaan, zijn duidelijk omschreven in het huishoudelijk reglement en worden duidelijk meegedeeld. Als gebruik wordt gemaakt van een beveiligingskamer, beschrijft het huishoudelijk reglement in elk geval: de inrichting en het gebruik van de beveiligingskamer, het beveiligingsdossier, de duur van de beveiliging en het toezicht.

De bepalingen over het recht op een menswaardige behandeling hebben tot doel minderjarigen te beschermen tegen elke vorm van geweld binnen de jeugdhulpverlening, en zijn een concrete vertaling van artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van artikel 19 Kinderrechtenverdrag en van artikel 22bis Belgische Grondwet.

Artikel 3 EVRM houdt een verbod van foltering in. De Staten hebben een positieve verplichting (= zorgen dat een individu niet door een ander individu wordt gefolterd) en een negatieve verplichting (= zichzelf ook niet schuldig maken aan foltering). Dit artikel kan ingeroepen worden door alle natuurlijke personen en zowel voor minderjarigen als voor meerderjarigen.

Artikel 19 Kinderrechtenverdrag bestaat speciaal ter bescherming van minderjarigen. Het is een minimumstandaard wanneer het op kinderrechten aankomt. Om het belang van een geweldloze omgang met kinderen te benadrukken werd het eveneens opgenomen in de Belgische Grondwet.

In de dagelijkse omgang met minderjarigen hebben volwassenen wel een idee wat het betekent om minderjarigen op een menswaardige manier te behandelen. Wanneer het echter gaat over het straffen van minderjarigen, of over afzondering, blijken de ideeën over wat al dan niet menswaardig is, nogal eens te verschillen. Artikel 27 en 28 DRM bepalen de principes hoe met sanctioneren en afzonderen omgegaan moet worden. Straffen en afzonderen zijn mogelijk, op voorwaarde dat aan een aantal criteria voldaan is.

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op wat ‘menswaardige behandeling’ kan betekenen, en onder welke voorwaarden straffen en afzonderen mogelijk is.

  • Het recht op een menswaardige behandeling in de jeugdhulpverlening betekent dat minderjarigen beschermd moeten worden tegen elke vorm van geweld.
  • Het nemen van sancties t.a.v. de minderjarige moet aan een aantal voorwaarden voldoen zodat ze niet mensonwaardig zouden zijn.
  • Bepaalde vormen van sanctionering zijn verboden.
  • Tijdelijke vrijheidsbeperkende maatregelen en afzondering is slechts mogelijk wanneer ofwel het gedrag van de minderjarige risico’s inhoudt voor zijn eigen fysieke integriteit, ofwel risico’s inhoudt voor de fysieke integriteit van medebewoners of personeelsleden of materieelvernielend werkt.

Enkele actuele wetswijzigingen (2019) brachten ook een aantal grondige veranderingen in de jeugdhulp met zich mee:

  • Om te beginnen, werd de naam van het Decreet Rechtpositie (DRM) aangepast: Het DRM is nu de afkorting voor het ‘decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en binnen het kader van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’. De rechten uit het DRM zijn nu dus ook van toepassing op kinderen en jongeren voor wie een reactie loopt in het kader van het Jeugddelinquentiedecreet. Dit geldt echter niet voor de artikels 8 tot en met 10.
  • De belangrijkste wijziging is wellicht dat de rechten die het DRM voorziet nu ook van toepassing zijn op meerderjarige cliënten in de jeugdhulp.
  • Het  recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon werd ten slotte uitgebreid naar ouders en opvoedingsverantwoordelijken. (Voor meer informatie zie thema: Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon)

1. Artikel 27 DRM: Onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Minderjarigen (en meerderjarigen) in de jeugdhulp mogen niet onderworpen worden aan:

1.1. Een onmenselijke of onterende behandeling

Artikel 27 DRM betekent dat elke vorm van geweld tegenover een minderjarige verboden is. Onterende behandeling wordt dan ook bestraft met een gevangenisstraf en een geldboete.

Dit kan gaan om:

  • Mishandeling
  • Geestelijk geweld
  • Lichamelijke of emotionele verwaarlozing
  • Seksueel misbruik
  • Exploitatie

Het recht om niet onderworpen te worden aan een onmenselijk of onterende behandeling heeft twee belangrijke consequenties.

Ten eerste moet een minderjarige beschermd worden tegen elke vorm van geweld, uitgeoefend door de jeugdhulpverleners, de ouders, andere minderjarigen, … Dit vraagt m.a.w. een ‘defensieve’ houding, namelijk het kind beschermen tegen diverse vormen van geweld.

Ten tweede vraagt dit ook een proactieve houding. Dit houdt onder meer in dat we aandacht hebben voor de noden van minderjarigen, voorzien in de nodige geborgenheid en genegenheid, verzorging, veiligheid, …

Ter verduidelijking

Mishandeling verwijst naar verschillende vormen van geweld, zoals het toebrengen van slagen, verwaarlozing, seksueel misbruik, enz. Mishandeling is meestal geen straf die wordt opgelegd om het gedrag van een kind te corrigeren, maar eerder een daad met als doel iemand pijn te doen of te domineren. Ook wanneer kinderen en jongeren niet kunnen voldoen aan te hoge verwachtingen van iemand anders (en daarom gestraft worden), geldt dat als emotionele mishandeling. Een gebrek aan positieve commentaar en aanmoedigingen is eveneens nefast.

Lichamelijke straf slaat op het gebruik van fysieke kracht met de intentie een kind pijn te laten ervaren maar geen fysiek letsel te bezorgen, met als doel het gedrag van het kind te corrigeren of controleren. Behoren onder lichamelijke straffen: het slaan van minderjarigen met de hand of met een stok of met om het even welk ander object, schoppen, het door elkaar schudden van minderjarigen, knijpen, aan de haren trekken, … De pedagogische tik valt hier ook onder.

Geestelijk geweld houdt onder meer in: vernedering, ontbering, verbaal geweld, eventueel de effecten van isolatie of andere praktijken die resulteren in psychische schade.

Verwaarlozing is het gebrek aan voorzien in de fundamentele noden van kinderen. Verwaarlozing kan zowel lichamelijk als emotioneel zijn.

Seksueel misbruik is onaangepast seksueel gedrag vanwege volwassenen t.a.v. kinderen. Dit kan zijn: betasten, gemeenschap hebben, geslachtsdelen tonen, pornovideo’s bekijken, toekijken, ‘spelletjes’ spelen, seksuele exploratie van kinderen, vulgair taalgebruik, …

Exploitatie (= uitbuiting) is de situatie waarin een kind door een andere persoon gebruikt of misbruikt wordt, in ruil voor geld of goederen die aan het kind zelf of aan een derde persoon worden gegeven.

Voor meer informatie: surf naar www.kindermishandeling.org of raadpleeg de brochure tZitemzo Jeugdrecht…met de rechten van minderjarige cliënten in de integrale jeugdhulp.

1.2. Een onmenselijke of onterende bestraffing

Het gebruik van om het even welke vorm van geweld bij het straffen dat direct dan wel indirect de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de minderjarige in gevaar brengt, is verboden.

Dit betekent evenwel niet dat de jeugdhulpverlener de minderjarige niet langer kan straffen. Het is duidelijk dat maatregelen voor sanctioneren noodzakelijk zijn.

Belangrijk bij het hanteren van sanctionerende maatregelen is de duidelijkheid ervan voor de minderjarige. Het toepassen van regels moet helder en consequent zijn. Ook het verband tussen het gesanctioneerde gedrag en de sanctie zelf moet voor de minderjarige duidelijk zijn, wil de sanctie zinvol zijn. Daarnaast is een sanctie beperkt in tijd.

2. Sanctionering

Een hulpverlener mag een minderjarige straffen wanneer deze de regels overtreedt. Artikel 28 §1 en §2 DRM leggen een aantal voorwaarden op waaraan sanctionering dient te voldoen, en verbiedt een aantal specifieke vormen van sanctionering.

2.1. Voorwaarden (§1)

Voorwaarden bij het sanctioneren:

I. Sanctionering moet aangepast zijn aan de persoonlijkheid van de minderjarige

Dit betekent dat men rekening houdt met het ontwikkelingsstadium waarin de minderjarige zich bevindt, en met de specifieke behoeften van de minderjarige in die bepaalde leeftijdsfase.

II. Sanctionering moet proportioneel zijn met de ernst van de feiten

De reactie op foutief gedrag vanwege de minderjarige moet in verhouding staan tot dit verkeerd gedrag.

Bijvoorbeeld

Sarah is 17 jaar en woont sinds kort op een studio, nauw verbonden aan de leefgroep. Sarah mag haar vrije tijd zelf invullen, maar moet wel op een bepaald uur terug in haar studio zijn. Op een avond is Sarah echter niet op tijd terug. Ze vertelt dat ze een paar oude vrienden (waarmee ze vroeger winkeldiefstallen pleegde en drugs gebruikte) is tegengekomen en met hen is meegegaan. De begeleiders hebben schrik dat Sarah terug in haar oude gedrag zal hervallen en beslissen, na onderling beraad, om Sarah opnieuw in de leefgroep op te nemen en haar onder supervisie te plaatsen. Er werd echter niet overlegd met Sarah waardoor ze geen mogelijkheid kreeg om de situatie uit te klaren. De begeleiders geven Sarah ook niet de kans om te leren uit haar fouten en grijpen meteen in. De vraag is of de sanctie in verhouding staat met de concrete fout die de minderjarige heeft begaan?

III. Sanctionering moet de opvoeding bevorderen en heeft geen traumatische uitwerking

Of een sanctie al dan niet een traumatische uitwerking heeft is vaak afhankelijk van de beleving en de persoonlijkheid van de minderjarige. Pas de straf dan ook aan (zie I.).

Bijvoorbeeld

Frederik is 15 jaar, maar heeft de verstandelijke leeftijd van een 4-jarige. Hij heeft een wisselvallig humeur en kan soms agressief uit de hoek komen. Tijdens de knutselnamiddag weigert hij mee te doen en als daarover een opmerking gemaakt wordt, werpt hij de tafel omver. Om duidelijk te maken aan Frederik dat dit gedrag niet door de beugel kan, wordt hij even in de isolatieruimte geplaatst. De tijdelijke afzondering kan echter nooit als sanctie opgelegd worden en gezien zijn verstandelijke leeftijd kan dit misschien als traumatisch ervaren worden. Tijdelijke afzondering kan enkel opgelegd worden wanneer Frederik een gevaar vormt voor zichzelf of zijn omgeving. Ook dan kan het een traumatische ervaring zijn voor Frederik, maar dan kan er een afweging gemaakt worden tussen de veiligheid van de anderen en de vrijheidsbeperking.

Soms wordt ook de vraag gesteld of schade in de voorziening veroorzaakt door een jongere, met zijn zakgeld betaald mag worden als vorm van sanctie. Het zakgeld is een vrij besteedbaar bedrag waarover de jongere vrij kan beschikken. De jongere kan er dus zelf voor kiezen om dit zakgeld te gebruiken om een schuld te betalen. Hij is hiertoe niet verplicht! Dergelijke afspraken zet men best op papier om achteraf te kunnen bewijzen dat deze afspraak wel degelijk met onderlinge toestemming gemaakt werd. Deze afspraak kan echter ook gemaakt worden op voorhand, bv. bij de aankomst in de voorziening. Wanneer de jongere echter geen toestemming wil geven, zit er niets anders op dan de rechter om toestemming te vragen om het zakgeld van de jongere te gebruiken om zijn schuld te vereffenen.

2.2. Wat is verboden (§2)

De tweede paragraaf van artikel 28 bepaalt zeer duidelijk welke vormen van sanctionering verboden zijn:

I. lichamelijke straffen

Het gebruik van lichamelijke straffen of lijfstraffen is een slechte manier van sanctioneren aangezien gebruik gemaakt wordt van één of andere vorm van fysiek geweld. Dit is duidelijk in strijd met het recht op een menswaardige behandeling. Een lichamelijke straf kan ook op geen enkele wijze de opvoeding bevorderen, en wordt door de minderjarige vaak als traumatisch ervaren.

Voor een duidelijke definitie van lichamelijk straffen: zie ‘ter verduidelijking’ hierboven onder 1.

II. geestelijk geweld

Geestelijk geweld of emotionele mishandeling houdt onder meer in: het vernederen, verbale agressie, het bedreigen (met of zonder geweld), het ridiculiseren, het discrimineren, het afwijzen, … Ook het gebrek aan positieve bekrachtiging of aanmoediging van goed gedrag kan als een vorm van geestelijk geweld worden beschouwd.

Voor een duidelijke definitie van geestelijk geweld: zie ‘ter verduidelijking’ onder punt 1.

III. onthouding van maaltijden

Aangezien de algemene regel bij sanctionering is dat ze niet onmenselijk of mensonterend mag zijn, zijn alle sancties die direct dan wel indirect de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de minderjarige in gevaar brengen, verboden. Het onthouden van een maaltijd aan een minderjarige kan zo’n straf zijn. Deze bepaling moet in de praktijk misschien wel iets flexibeler benaderd worden. Onderstaand voorbeeld illustreert dit.

Aan de slag

Het gebeurt weleens dat opvoeders als straf een minderjarige zonder eten naar zijn kamer sturen, of het dessert van een kind ontnemen omdat het ermee aan het spelen is. Valt dit volgens jou ook onder ‘onthouding van maaltijden’? Kan je mogelijke alternatieve sancties bedenken?

Bijvoorbeeld

De 7-jarige Peter verblijft in een pleeggezin. Tijdens het middageten wil hij zijn groenten niet opeten en direct zijn dessert krijgen. Omdat dat niet mag, gooit hij zijn groenten op de grond. Zijn pleegmoeder laat hem de knoeiboel opkuisen en stuurt hem daarna zonder dessert van tafel. Kan dit wel? Aangezien het hier enkel gaat om het onthouden van een dessert én deze sanctie pedagogisch verantwoord is en proportioneel is met de ernst van de feiten, is dit niet verboden.

IV. onthouding van bezoekrecht

Wanneer een minderjarige verblijft in residentiële of semi-residentiële jeugdhulpverlening heeft hij of zij, overeenkomstig dit decreet, recht om bezoek te ontvangen en om te gaan met personen van zijn eigen keuze “voor zover de opdracht en de organisatie van de jeugdhulpaanbieder dit toelaten”. Het recht op bezoek volgt logischerwijze uit het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer (artikel 25 Decreet Rechtspositie).

Wanneer de jeugdhulpverlener in het belang van de minderjarige een beperking van het recht op bezoek oplegt, moet dit uitvoerig gemotiveerd worden in het dossier. Dit kan slechts tijdelijk en wanneer het noodzakelijk is.

Het recht om bezoek te ontvangen is essentieel om de minderjarige in staat te stellen te communiceren met familie, vrienden, en om het even welke andere persoon om zo de continuïteit in zijn levensbestaan te garanderen en om de minderjarige voor te bereiden op deelname aan of een terugkeer in de samenleving.

Het onthouden van het recht op bezoek als straf wordt door dit decreet verboden, tenzij een rechterlijke beslissing dit oplegt.

Bijvoorbeeld

Elke, 16 jaar, is geplaatst omdat ze als prostituee werkte. Haar pooier komt haar niet bezoeken en de hulpverleners gingen ervan uit dat ze niet langer contact met hem had. Nu doen er echter geruchten de ronde dat Elkes pooier haar wil ontvoeren uit de voorziening. Om Elke te beschermen, beperkt men dan ook haar recht op bezoek. De opdracht van de voorziening bevat immers ook het beschermen van de minderjarigen die zij onder hun hoede hebben. Het onthouden of beperken van het recht op bezoek als sanctie is verboden. Wanneer de voorziening echter van oordeel is dat het in het belang van de minderjarige is, dan kan het bezoekrecht wel ingeperkt worden, mits een uitvoerige motivatie. De beperking van het bezoekrecht is dan een beschermingsmaatregel die in het belang van de minderjarige wordt genomen.

Aan de slag

Elke jeugdhulpverlener maakt weleens gebruik van straffen om zijn opvoedingsdoelstellingen te bereiken. Meestal vormen de regels die binnen de voorziening gelden en die eventueel zijn opgenomen in het huishoudelijk reglement, hierbij het uitgangspunt.

Ga voor, op basis van de voorbije dagen, het volgende na: 

  • Bij welke gedragingen heb je een minderjarige gestraft?
  • Welke regels werden daarbij overtreden?
  • Waarom hanteer je deze regels?
  • Was de straf aangepast aan de persoonlijkheid van de minderjarige?
  • Was de straf proportioneel met de ernst van de feiten?
  • Was de straf opvoedingbevorderend?
  • Had de straf een traumatische uitwerking? 

Bespreek je vaststelling met je collega's. 

De bevindingen van deze gesprekken kunnen een startpunt zijn om binnen de voorziening het huishoudelijk reglement aan te passen zodat het voldoet aan het Decreet Rechtspositie. Het helpt ook om na te gaan of de sanctioneringsprocedures wel in de praktijk worden toegepast. Stel je hierbij volgende vragen: 

  • Zijn alle gehanteerde regels noodzakelijk?
  • Zijn er niet te veel of juist te weinig regels?
  • Wat is de functie van een bepaalde regel?
  • Zijn de regels duidelijk?
  • Kunnen we door de situatie of de organisatie te veranderen bepaalde regels overbodig maken?

Wanneer je een uitgewerkt huishoudelijk reglement hebt, informeer de kinderen van je voorziening hier dan over. Je kan dit o.a. doen met een kindvriendelijke brochure, of het aanbrengen van een aantal regels op een muur in de voorziening.

Of beter nog, probeer de regels op te stellen in samenspraak met de kinderen of jongeren die in de voorziening verblijven (en eventueel hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken).

Tips 

Verwachtingen t.a.v. kinderen moeten duidelijk en realistisch zijn, en rekening houden met hun maturiteit en ontwikkeling. Deze verwachtingen kunnen beschreven worden in het huishoudelijk reglement van je organisatie. Consulteer regelmatig de minderjarigen over de bepalingen uit je huishoudelijk reglement en over gemaakte afspraken, en pas je huishoudelijk reglement eventueel aan.

Zorg voor een zekere uniformiteit bij het straffen. Vermijd dat voor gelijkaardig ‘verkeerdelijk’ gedrag de sanctie afhankelijk wordt van de jeugdhulpverlener.

Maak gebruik van ‘positieve sanctionering’, waarbij kinderen worden uitgedaagd na te denken over anderen, hun gedrag en de gevolgen van hun gedrag. Betrek kinderen zelf in het zoeken naar oplossingen bij conflicten. Het luisteren naar kinderen en openstaan voor hun ideeën bij disciplinering kan een effectieve manier zijn in het vinden van alternatieven.

3. Artikel 28 § 3: Tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking

Art. 28 § 3 DRM omtrent afzondering heeft tot doel op een transparante, gecontroleerde en systematische manier met afzondering om te gaan.

Enerzijds moet het in eerste instantie voor de minderjarige duidelijk zijn wanneer hij afgezonderd kan worden en op welke manier dit gebeurt. Anderzijds moeten duidelijke procedures de jeugdhulpverlener en de jongere een zeker houvast bieden om op een consequente en veilige manier, met respect voor de rechten van de minderjarige, minderjarigen af te zonderen.

Tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking zijn soms noodzakelijke maatregelen in de jeugdhulpverlening. Het is echter belangrijk te weten dat er verschillende afzonderingsmaatregelen of maatregelen tot vrijheidsbeperking mogelijk zijn, die gerangschikt kunnen worden aan de hand van hun ernst. De minderjarige kan eventjes apart geplaatst worden om tot rust te komen (bv. in de hoek staan, time-out of kamerarrest). Het gebruik van een beveiligingskamer of isoleercel is eerder een uitzonderlijke noodmaatregel ter bescherming van de minderjarige of zijn omgeving. (In het DRM wordt de term 'beveiligingskamer' gehanteerd. Conform de intersectorale definities over vrijheidsbeperkende maatregelen gebruiken we hier verder 'afzonderingskamer'.)

Naar aanleiding van de intersectorale inspectieronde naar het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, keurde het managementcomité Welzijn, Volksgezondheid en Gezin op 18 februari 2019 een stam van intersectorale definities  goed. Deze stam vormt de basis en het bindend kader rond de preventie en toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen, in elk geval in de jeugdhulp en de kinder- en jeugdpsychiatrische diensten.

Hieronder zijn de definities voor vrijheidsbeperkende maatregelen, afzondering, fixatie en afzonderingskamer opgenomen:  

  • Vrijheidsbeperkende maatregelen: Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn alle maatregelen die een beperking van keuzevrijheid en/of de bewegingsvrijheid en/of contact met de buitenwereld van de zorggebruiker inhouden.
  • Afzondering: Afzondering is het verblijf van een zorggebruiker in een daartoe speciaal voorziene individuele afzonderingskamer, hetzij in een andere individuele ruimte, welke de zorggebruiker niet zelfstandig kan verlaten. 
  • Fixatie: Fixatie is elke handeling of elk gebruik van materiaal of medicatie die de bewegingsvrijheid van een persoon beperkt, verhindert of belemmert, waarbij de persoon niet zelfstandig zijn bewegingsvrijheid kan herwinnen. Fixatie kan op drie wijzen worden toegepast: Fysieke interventie: fixatie door middel van een interventie waarbij de zorggebruiker door één of meerdere hulpverleners op een fysieke wijze vastgehouden of geïmmobiliseerd wordt of waarbij de zorggebruiker op een fysiek gecontroleerde wijze verplaatst wordt of zich laat verplaatsen.
    • Mechanische fixatie: fixatie door middel van het aanwenden van mechanische hulpmiddelen bevestigd aan of in de directe omgeving van de zorggebruiker, welke niet zelfstandig door de zorggebruiker kunnen verwijderd worden. Ergonomische hulpmiddelen bevestigd aan of in de directe omgeving van de zorggebruiker, en die niet zelfstandig door de zorggebruiker kunnen verwijderd worden, worden niet beschouwd als mechanische fixatie tenzij deze hulpmiddelen buiten hun oorspronkelijke doelstelling gebruikt worden.
    • Medicamenteuze fixatie: fixatie door middel van het acuut en chronisch gebruik van medicatie
  • Afzonderingskamer: Een afzonderingskamer is een specifiek veilig ingerichte, hoog beveiligde ruimte, welke de zorggebruiker niet zelfstandig kan verlaten.

3.1. Voorwaarden

Tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking, bv. door het gebruik van een afzonderingskamer, beveiligingskamer of isoleercel, hier verder ‘afzonderingskamer’ kan wanneer het gedrag van de minderjarige:

1. Risico's inhoudt voor zijn eigen fysieke integriteit

Dit slaat op het klinisch gedragsbeeld van de minderjarige. Maatregelen van vrijheidsbeperking die in deze context worden genomen moeten dan ook deel uitmaken van het handelingsplan, bijvoorbeeld bij automutilatie. Hier primeert m.a.w. het belang van de minderjarige.

OF

2. Risico's inhoudt voor de fysieke integriteit van medebewoners of personeelsleden of materieelvernielend werkt

Dit heeft betrekking op de context waarin een minderjarige geweld pleegt t.a.v. een jeugdhulpverlener, een medebewoner in de jeugdhulpvoorziening, of t.a.v. materiaal dat tot de jeugdhulpvoorziening behoort. Hier primeert m.a.w. het belang van de jeugdhulpvoorziening.

De twee voorwaarden die artikel 28 §3 stelt m.b.t. het nemen van maatregelen van afzondering of vrijheidsbeperkende maatregelen zijn niet cumulatief van aard (“of”). Als aan één van beide voorwaarden voldaan is, dan kan er overgegaan worden tot een afzonderingsmaatregel of andere vrijheidsbeperkende maatregel. Zoals eerder aangehaald kan afzondering of vrijheidsbeperking niet als sanctie, maar enkel als beschermende maatregel opgelegd worden.

Merk op: Onder toepassing van het nieuwe Jeugddelinquentierecht kunnen onder bepaalde voorwaarden wel vrijheidsbeperkende maatregelen of maatregelen ter afzondering opgelegd worden als (onderdeel van een) reactie op het plegen van een jeugddelict.

Bijvoorbeeld

Jasmine (15 jaar) wil niet op time-out naar een andere voorziening. De hulpverleners vragen zich af of ze dit tegen de wil van een bekwame minderjarige mogen doen binnen de buitengerechtelijke hulpverlening? Het decreet rechtspositie voorziet enkele bijzondere rechten voor bekwame minderjarigen (vermoed in het DRM vanaf 12 jaar). Bekwame minderjarigen kunnen volgens artikel 8 DRM zelf instemmen met buitengerechtelijke hulpverlening (of deze weigeren). Daarnaast voorziet artikel 10 DRM dat, in het geval van buitengerechtelijke jeugdhulp, de minderjarige het recht heeft om de interventie van een bepaalde hulpverlener te weigeren en voor zover deze weigering de jeugdhulpverlening aan de minderjarige niet in het gedrang brengt.

Deze rechten houden echter niet in dat jeugdhulpverleners minderjarigen niet zouden kunnen straffen. Het is duidelijk dat maatregelen voor sanctioneren noodzakelijk kunnen zijn. Concreet betekent dit dat de voorziening wel degelijk kan overgaan tot het opleggen van een verplichte time-out indien én zolang het gedrag van de minderjarige een gevaar betekent voor zichzelf, voor anderen of voor de voorziening. Deze time-out kan enkel gebeuren op de manier en onder de omstandigheden zoals voorzien in het huishoudelijk reglement.

De jeugdhulpvoorziening moet beschikken over een welomschreven procedure om tot tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking over te gaan. Deze procedures moeten worden opgenomen in het huishoudelijk reglement of andere reglementen zoals het reglement van orde. Het is belangrijk dat de minderjarige weet waar hij hiervan inzage kan nemen. Ook de ouders van de minderjarige hebben recht op informatie en zicht op het registratiesysteem dat gehanteerd wordt.

De voorziening moet het huishoudelijk reglement en de specifieke procedures omtrent vrijheidsbeperking duidelijk communiceren naar de minderjarige. Zeker m.b.t. afzondering is het van belang de minderjarige goed te informeren hoe de jeugdhulpvoorziening hiermee omgaat, en hoe ze zal garanderen dat zijn rechten gerespecteerd zullen worden.

Afzonderen in een afzonderingskamer in een jeugdhulpvoorziening dient aan dezelfde voorwaarden te voldoen als een tijdelijke vrijheidsbeperking. Dit kan enkel wanneer de minderjarige gedrag stelt dat risico’s inhoudt voor zijn eigen fysieke integriteit of voor de fysieke integriteit van medebewoners of personeelsleden of materieelvernietigend werkt. De procedures om tot tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeneming, en dus ook om tot het gebruik van een afzonderingskamer over te gaan, moeten duidelijk omschreven zijn in het huishoudelijk reglement van de voorziening en moeten duidelijk worden meegedeeld aan de minderjarigen.

Wanneer er gebruik wordt gemaakt van een afzonderingskamer (beveiligingskamer), dient het huishoudelijk reglement minimum volgende elementen te beschrijven:

  • de inrichting en het gebruik van de afzonderingskamer (beveiligingskamer)
  • het beveiligingsdossier
  • duur van de beveiliging
  • het toezicht

De gemeenschapsinstellingen streven naar afzonderingskamers die voldoen aan moderne eisen inzake inrichting (zachte wanden, geluidsdichte deuren, camera’s,…) om het verblijfscomfort van de jongere, de toezichtmogelijkheden van het personeel en de veiligheid van jongere en personeel te verhogen.

In voorzieningen die vallen onder het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap wordt sinds 2012 ook gesproken van TAVA-ruimtes. Dit staat voor Totale Afzondering van Anderen of voor Tijdelijke Afzondering van Aandacht en wordt gebruikt omdat deze voorzieningen niet altijd beschikken over individuele kamers. Indien u overweegt dit ook in te voeren in uw voorziening, moeten er ook steeds duidelijke afspraken gemaakt worden. Deze beveiligingsmaatregel moet dan op een begrijpelijke manier worden uitgelegd aan de personen in de voorziening.

Bijvoorbeeld

Een Multi Functioneel Centrum biedt begeleiding, behandeling en/of beroepsopleiding aan voor jongeren met emotionele- en gedragsstoornissen, al dan niet in combinatie met een mentale beperking. Zij hebben het gebruik van TAVA opgenomen in hun huishoudelijk reglement. Julie, 14 jaar, verblijft in dit centrum en er wordt voor haar gebruik gemaakt van deze vorm van tijdelijke afzondering. Dit wordt dan geregistreerd in een daartoe bestemd register, dat rechtstreeks door de directie gecontroleerd wordt.

3.2. Specifiek voor gemeenschapsinstellingen

Voor de gemeenschapsinstellingen bestaat er met betrekking tot afzondering in een veilige kamer een specifieke gedragscode alsook een specifieke procedure. Beide zijn terug te vinden op de site van Jeugdhulp: https://www.jeugdhulp.be/organisaties/gemeenschapsinstelling/huishoudelijk-reglement

Op basis van de inspecties in 2012 op de toepassing van het DRM en de opvolgingsinspectie in 2015 werden werkpunten geformuleerd. Daar werd in de daarop volgende jaren gepoogd om aan tegemoet te komen. Het gaat dan over het voorzien en verder specifiëren van procedures en gedragscodes, afspraken mbt registratie als over infrastructurele ingrepen als de inrichting van de afzonderingskamer.

In het kader van een bredere en sectoroverschrijdende inspectieronde over het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, bezocht Zorginspectie ook de Gemeenschapsinstellingen en het Vlaams Detentiecentrum en publiceerde hierover in oktober 2018 een rapport. Ook naar aanleiding hiervan worden bijkomende actiepunten opgenomen.

Tip

De rapporten van Zorginspectie in de gemeenschapsinstellingen zijn zeker interessant om eens door te nemen:

https://www.departementwvg.be/zorginspectie-organisaties-jeugdhulp-de-gemeenschapsinstellingen-en-het-vlaams-detentiecentrum

Het is ook leerrijk om te kijken naar de checklist van het Kinderrechtencommissariaat om het beleid van je voorziening inzake tijdelijke afzondering of vrijheidsbeperking te evalueren. https://www.kinderrechtencommissariaat.be/publications/detail/8337

3.3. Controle op druggebruik

Voorzieningen zijn volledig vrij om een zero tolerance-beleid in te voeren als het op drugs aankomt. Er kan echter wel een probleem optreden bij de controle die zij eventueel zouden (laten) uitvoeren.

Een urinecontrole is een medische handeling overeenkomstig art. 2 Wet Patiëntenrechten en kan dus enkel uitgevoerd worden door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Deze heeft hiervoor de toestemming van de bekwame minderjarige of de ouders van een onbekwame minderjarige nodig. (art. 12 Wet Patiëntenrechten)

Ter verduidelijking

Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg zijn: artsen, tandartsen, vroedvrouwen, apothekers, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, hulpverleners-ambulancier, paramedici (= apothekersassistenten, audiologen, diëtisten, ergotherapeuten, labopersoneel, logopedisten, orthoptisten, podologen, personeel van medische beeldvorming, …), zorgkundigen en beoefenaars van niet-conventionele praktijken als de homeopathie, de chiropraxie, de osteopathie en de acupunctuur. Ook klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen worden beschouwd als beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg.

Het is heel belangrijk dat de toestemming van de minderjarige uit vrije wil wordt gegeven en daar wringt vaak het schoentje. Als de minderjarige weigert om zijn toestemming te geven, wordt hij soms toch als schuldig aanzien en gesanctioneerd. Op die manier wordt er druk uitgeoefend op de minderjarige om zijn toestemming te geven en is er geen sprake van een toestemming uit vrije wil en van respect voor de menselijke waardigheid.

De voorziening kan ten slotte wel een urinecontrole verplichten als deze opgelegd werd door de jeugdrechter bv. in het kader van een drugproject. Ook een noodtoestand zou een urinecontrole kunnen rechtvaardigen. Jongeren moeten op voorhand geïnformeerd worden over de gevolgen van een positieve testing.

3.4. Een sectoroverschrijdend toezicht op de praktijk van vrijheidsbeperkende maatregelen als start voor een meer afgestemd beleid

In 2016 – 2018 voerde Zorginspectie een thematische sectoroverschrijdende inspectieronde uit naar de praktijk van vrijheidsbeperkende maatregelen en het preventieve en verbeterbeleid dat op dit vlak gevoerd wordt. Van december 2016 tot en met maart 2017 richtte Zorginspectie zich daarvoor op de doelgroep van minderjarigen in psychiatrische afdelingen van algemene en psychiatrische ziekenhuizen. In een tweede fase vanaf mei 2017 tot oktober 2017 kwamen voorzieningen in de bijzondere jeugdbijstand (onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra en de proeftuinen) en de gemeenschapsinstellingen aan bod. In een laatste fase kwamen de voorzieningen met minderjarigen van het Vlaams Agentschap personen met een handicap aan bod. Informatie hierover en de beschikbare rapporten zijn te vinden op: https://www.departementwvg.be/zorginspectie/cijfers-en-rapporten  

Deze rapporten bevatten ook heel wat kaders en interessant materiaal om het beleid in je voorziening te inspireren.

De inspecties vormden het startsein voor een sectoroverstijgend traject voor het uitwerken van een meer afgestemd beleid met betrekking tot dit thema. In een eerste stap werd een gemeenschappelijk begrippenkader uitgewerkt en een stam van gemeenschappelijke definities vastgelegd. Daarnaast werden nog verschillende initiatieven genomen. Meer informatie is te vinden op: https://www.jeugdhulp.be/professionelen/themas/vrijheidsbeperkende-maatregelen 

Tip

Het Vlaams Platform Vrijheidsbeperkende Maatregelen en SAM vzw ontwikkelden een reflectie-instrument voor het omgaan met vrijheidsbeperkende maatregelen in de voorziening: ‘Bewuster omgaan met vrijheidsbeperkende maatregelen’. Dit reflectie-instrument kan helpen om gestructureerd na te denken over dit thema. Het instrument biedt houvast om het resultaat van dit denkproces te vertalen naar afspraken en procedures in je organisatie. De reflectietool is hier te vinden: https://www.samvzw.be/publicaties/bewuster-omgaan-met-vrijheidsbeperkende-maatregelen

4. Menswaardige behandeling in de gezondheidszorg

Nauw verbonden met de integrale jeugdhulp is de gezondheidszorg, waar ook een recht bestaat op een menswaardige behandeling van minderjarigen. Twee belangrijke aspecten hierin zijn de medicamenteuze fixatie en de dwangbehandeling.

4.1. Medicamenteuze fixatie

Binnen de voorzieningen van het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap en de Kinder- en Jeugdpsychiatrie wordt er soms gebruikgemaakt van fixatie door middel van het acuut of chronisch gebruik van medicatie.

Deze vorm van vrijheidsbeperking brengt een serieuze beperking van de keuzevrijheid van de minderjarige met zich mee. Aangezien het toedienen van medicatie als een medische handeling wordt gekwalificeerd overeenkomstig art. 2 Wet Patiëntenrechten, mag alleen een erkende beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg kalmerende medicatie voorschrijven en toedienen. Dit gebeurt best in samenspraak met de begeleiders en in overleg met de minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger(s).

Om deze kalmerende medicatie te mogen toedienen is in principe de toestemming van de bekwame minderjarige of van de wettelijke vertegenwoordiger(s) nodig. Wanneer de minderjarige bekwaam is en dus tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, kan hij zelfstandig zijn toestemming geven of weigeren. Als de beroepsbeoefenaar echter van oordeel is dat de minderjarige niet bekwaam is, dan is het de wettelijke vertegenwoordiger die zijn toestemming zal moeten geven. Daarbij zal de mening van de minderjarige in overweging worden genomen, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit.

Wanneer er geen toestemming werd gegeven tot het toedienen van kalmerende medicatie, kan er dus in principe niet overgegaan worden tot een chemische vrijheidsbeperking, behalve in het geval van een dwangbehandeling in het kader van een noodsituatie.

4.2. Dwangbehandeling

Dwangbehandeling is de behandeling die wordt toegepast op een persoon die in staat is zijn toestemming te geven, maar die weigert, of op een persoon die niet in staat is toe te stemmen, maar zich tegen de behandeling verzet. Dit kan slechts onder bepaalde voorwaarden (zie voorbeeld).

Een voorbeeld van een situatie die onder de dwangbehandeling kan geplaatst worden is deze van de gedwongen sterilisatie van wilsonbekwame/verstandelijk gehandicapte minderjarigen.

Bijvoorbeeld

Ouders willen zich informeren over de verschillende anticonceptiemogelijkheden voor hun dochter van 15 jaar, die verblijft in een voorziening van het VAPH. Zij komen met deze vraag bij de opvoeders in de hoop een duidelijk antwoord te krijgen en leggen hierbij nogal de focus op sterilisatie. Eén van de opvoedsters heeft schrik dat ze hun dochter inderdaad zullen laten steriliseren tegen haar wil en contacteert tZitemzo (vroeger Kinderrechtswinkel) met de vraag of ze hiertegen iets kan doen. Volgens haar is het meisje immers bekwaam om zelf te beslissen en heeft ze nooit de wens uitgesproken om gesteriliseerd te worden.

Minderjarigen zijn principieel handelingsonbekwaam en staan onder het gezag van hun wettelijke vertegenwoordigers, nl. hun ouders of voogd. Ouders kunnen theoretisch gezien dus beslissen om hun minderjarig kind te laten steriliseren, op voorwaarde dat hun kind als onbekwaam wordt beschouwd. Gezien het bijzonder ingrijpende (en vaak onherroepelijke) karakter van een sterilisatie is het in de praktijk echter de vraag of dit effectief zal slagen. Meestal zal deze beslissing niet zomaar aanvaard worden. Volgens de adviezen van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren moet er, als er een dergelijke vraag komt, een college van drie artsen worden opgericht. Deze drie artsen zijn de behandelende arts, een psychiater en een gynaecoloog of uroloog. Zij stellen dan een rapport op waarin de volgende zaken aan bod moeten komen:

  • Aantonen van de noodzakelijkheid van de sterilisatie, in het belang van de gehandicapte zelf.
  • Aantonen dat de niet-definitieve middelen geen oplossing zijn.
  • Aantonen dat de verstandelijk gehandicapte op een duidelijke manier werd ingelicht over de mogelijkheid tot sterilisatie en zijn medische onbekwaamheid om zelf een beslissing te nemen.
  • Aantonen dat de wettelijke vertegenwoordiger zijn vrijwillige en schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de sterilisatie, na volledig te zijn ingelicht over de sterilisatie, de gevolgen en de eventuele complicaties die kunnen optreden.

Dit rapport moet opgesteld worden voordat de sterilisatie wordt uitgevoerd en moet dan, samen met de schriftelijke toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger aan het dossier van de verstandelijk gehandicapte worden toegevoegd.

De opvoedster zelf kan dus geen stappen ondernemen. De ouders zullen naar een arts moeten stappen met hun vraag tot sterilisatie. De arts zal dan de situatie onderzoeken en een rapport opstellen samen met zijn collega’s. Als de minderjarige inderdaad bekwaam is, zoals de opvoedster beweert, dan zal het alleen de minderjarige zijn die kan beslissen om over te gaan tot een sterilisatie.

In de sector van de geestelijke gezondheidszorg werd een referentiekader ontwikkeld voor de psychiatrische ziekenhuizen. Zorginspectie hanteert dit referentiekader binnen haar bezoeken.

5. Wat te doen als je niet op een menswaardige manier behandeld of bestraft wordt? 

Op grond van art. 29 DRM beschikt elke minderjarige binnen de integrale jeugdhulp over een klachtrecht. Dit artikel stelt dat de minderjarige bij een jeugdhulpvoorziening, de toegangspoort of het ondersteuningscentrum jeugdzorg klachten kan formuleren over de volgende zaken:

  • de inhoud van de jeugdhulp en de wijze waarop ze wordt aangeboden;
  • de leefomstandigheden binnen residentiële en semi-residentiële jeugdhulpverlening;
  • de niet-naleving van de rechten, opgesomd in dit decreet.

De voorzieningen binnen de integrale jeugdhulp moeten de minderjarige (en zijn ouders) informeren over zijn recht om een klacht in te dienen.

Toch moet het niet altijd zo ver komen. Eerst kan geprobeerd worden het gesprek aan te gaan met de hulpverlener, een collega van de hulpverlener of de directie van de hulpverlener. Als de interne klachtenregeling niet voldoet, kan er extern een klacht ingediend worden bij de diensten die bevoegd zijn voor de instelling of organisatie die de minderjarige helpt.

Klachtenlijn Kinderrechtencommissariaat

Leuvenseweg 86, 1000 Brussel

Tel: 0800/20 808

klachtenlijn@kinderrechten.be

JO-lijn

Hallepoortlaan 27, 1060 Brussel

Tel: 0800/900 33 

jo-lijn@opgroeien.be 

Voor de gesloten en besloten voorzieningen bestaat er een onafhankelijk extern toezicht. Dit toezichtsorgaan werd opgericht in de schoot van het Kinderrechtencommissariaat en ging van start in januari 2018. Dit toezichtsorgaan draagt de naam Commissie van Toezicht voor jeugdinstellingen. Deze bestaat uit maandcommissarissen die maandelijks op bezoek gaan in de voorzieningen die onder de Commissie van Toezicht vallen en die hen werden toegewezen. Tijdens het bezoek praten de maandcommissarissen met jongeren en doen ze mee met activiteiten. De maandcommissarissen kijken toe of de rechten van jongeren in geslotenheid gerespecteerd worden en ze gaan na hoe het leven in geslotenheid vorm krijgt. Jongeren kunnen de maandcommissaris tijdens de bezoeken spreken. Ze kunnen ook een klacht formuleren bij de maandcommissaris. Deze zal trachten te bemiddelen of de klachten bundelen en bespreken tijdens de vergaderingen van de Commissie van Toezicht. De voorzieningen die momenteel gevat worden door de Commissie van Toezicht zijn: de gemeenschapsinstellingen, het Vlaams detentiecentrum en alle private voorzieningen die de typemodule 'beveiligend verblijf' aanbieden aan minderjarigen. 

Ten slotte beschikken de ziekenhuizen binnen de (geestelijke) gezondheidszorg over een ombudsdienst. Als er klachten zijn over de behandeling van de klacht door de lokale ombudsfunctie, als er geen ombudsfunctie is of als men klacht wil indienen tegen een zorgverlener die niet in een ziekenhuis werkt, dan kan men terecht bij de Federale ombudsdienst. (Contactgegevens van deze Federale ombudsdienst zijn te vinden via www.health.belgium.be onder ‘mijn gezondheid’)

Tips

Als je werkt met minderjarigen weet je dat zij nood hebben aan steun en liefde. Als ze voelen dat ze zichzelf kunnen zijn, kunnen ze zich op een positieve manier ontwikkelen en werken aan hun zelfbeeld en zelfvertrouwen.

Als een minderjarige zich goed gedraagt, is het belangrijk dat hij daarvoor op een positieve manier bevestigd wordt. Als je wijst op het goede gedrag zal de minderjarige aangemoedigd worden om dat gedrag in de toekomst te herhalen.

Om de informatie over de regels en sancties op een duidelijke en begrijpbare manier mee te geven aan de minderjarigen, vertrek je best van het standpunt van de minderjarige: “Op welke manier moet iets verwoord worden zodat de minderjarige dit zou begrijpen?”. Voor elke leeftijdsgroep zal dit dus anders zijn.

Onderzoek wees uit dat minderjarigen ook duidelijkheid willen over regels en sancties. Ze willen dat er een transparant beleid wordt gevoerd, dat ze weten aan welke regels ze zich moeten houden en dat deze consequent worden toegepast. Vaak vinden ze het feit dat de hulpverlener geen aandacht heeft voor de onderliggende reden voor de overtreding ook veel erger dan de sanctie die ze krijgen. Opdat een sanctie dus zinvol zou zijn voor de minderjarige, is het belangrijk om na te gaan waarom de minderjarige de regel heeft overtreden. Daar kan dan op ingespeeld worden.

Meer weten

Inhoudsopgave