Contact  |

Recht op inspraak en participatie

Artikel 16

Onverminderd de procedureregels voor het verlenen van gerechtelijke jeugdhulp, heeft de minderjarige recht op participatie bij de totstandkoming en de uitvoering van de jeugdhulp die hem wordt verleend.

De minderjarige heeft het recht zijn mening vrij te uiten in elke aangelegenheid of procedure betreffende de jeugdhulp die hem betreft. Aan de mening van de minderjarige wordt in de mate van het mogelijke passend gevolg gegeven, in overeenstemming met de leeftijd en de maturiteit van de minderjarige. Als aan de mening van de minderjarige geen passend gevolg wordt gegeven, wordt dat afdoende gemotiveerd. Op verzoek van de minderjarige wordt die motivering aan zijn dossier toegevoegd.

Artikel 17

Onverminderd de procedureregels voor het verlenen van gerechtelijke jeugdhulp, heeft de minderjarige recht op een periodieke evaluatie van de jeugdhulpverlening die hij krijgt, in verhouding tot de duur van die hulpverlening. Hij heeft recht op participatie bij die evaluatie.

Artikel 18

Tenzij dat in strijd is met een rechterlijke beslissing en voorzover de opdracht en de organisatie van de jeugdhulpvoorziening dat toelaten, heeft de minderjarige aan wie die voorziening semi-residentiële  of residentiële jeugdhulpverlening aanbiedt, het recht om met medebewoners te vergaderen over aspecten van de jeugdhulpverlening.

Artikel 19

De jeugdhulpvoorzieningen beschikken over een regeling met betrekking tot de inspraak van de minderjarige. Die inspraakregeling voldoet ten minste aan de volgende eisen:

  1. er is een inspraakorgaan of een inspraakprocedure;
  2. indien mogelijk en in elk geval bij semi-residentiële of residentiële jeugdhulpverlening die gemiddeld ten minste zes maanden bedraagt, gebeurt de inspraak collectief;
  3. elke minderjarige aan wie de jeugdhulpvoorziening jeugdhulpverlening aanbiedt, kan participeren aan de inspraak;
  4. de jeugdhulpvoorziening biedt haar medewerking om de inspraak te realiseren.

De artikelen 16 tot 19 van het Decreet Rechtspositie regelen het recht op inspraak en participatie van de minderjarige.

De artikelen 16 en 17 DRM doen dit op het individueel niveau, m.n. inspraak en participatie in de eigen jeugdhulpverlening en bij de eigen evaluatie. De artikelen 18 en 19 DRM doen dit op collectief niveau door een recht op vergaderen en een inspraakregeling in de voorziening in te voeren.

  • De minderjarige heeft het recht mee te participeren aan zijn eigen jeugdhulpverlening en hier ook inspraak in te hebben. Dit geldt zowel op individueel niveau als op collectief niveau.
  • Op individueel niveau:
    • De minderjarige heeft inspraak in en participeert mee aan de eigen jeugdhulp en alle procedures die hem aanbelangen. Dit betekent enerzijds dat hij zijn eigen mening mag uiten en dat ook rekening wordt gehouden met de geuite mening. Anderzijds betekent dit dat hij actief betrokken wordt bij de jeugdhulp.
    • De minderjarige heeft recht op een periodieke evaluatie en mag ook mee participeren aan deze evaluatie.
  • Op collectief niveau:
    • In (semi-) residentiële hulpverlening heeft de minderjarige het recht te vergaderen met andere minderjarigen over de jeugdhulp. Dit is geen onbeperkt recht. Het kan enerzijds beperkt worden door een rechterlijke beslissing en anderzijds moet ook rekening gehouden worden met de opdracht en organisatie van de voorziening.
    • Elke jeugdhulpvoorziening moet beschikken over een regeling voor de inspraak van de minderjarige waaraan elke minderjarige kan participeren. Dit houdt ook in dat de jeugdhulpvoorziening haar medewerking verleent om deze inspraak ten volle te realiseren. Indien het mogelijk is (en zeker bij (semi-) residentiële voorzieningen waar de jeugdhulpverlening minstens zes maand duurt, gebeurt de inspraak collectief.

Belangrijke wijzigingen in de jeugdhulp in 2019

Enkele actuele wetswijzigingen brachten ook enkele grondige veranderingen in de jeugdhulp met zich mee:

  • om te beginnen, werd de naam van het Decreet Rechtpositie (DRM) aangepast: Het DRM is nu de afkorting voor het ‘decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en binnen het kader van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’. De rechten uit het DRM zijn nu dus ook van toepassing op kinderen en jongeren voor wie een reactie loopt in het kader van het Jeugddelinquentiedecreet. Dit geldt echter niet voor de artikels 8 tot en met 10.
  • de belangrijkste wijziging is wellicht dat de rechten die het DRM voorziet nu ook van toepassing zijn op meerderjarige cliënten in de jeugdhulp.
  • het  recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon werd ten slotte uitgebreid naar ouders en opvoedingsverantwoordelijken. (Voor meer informatie zie thema: Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon.)

1. Inleiding

Participatie, vertaald als een actieve betrokkenheid van kinderen en jongeren bij zaken die hen aanbelangen, is op zich geen nieuw idee. Ook doorheen het Kinderrechtenverdrag vormen de participatierechten een rode draad. Het Kinderrechtenverdrag bepaalde immers voor het eerst dat de deelname van minderjarigen aan de maatschappij tot één van de fundamentele rechten van minderjarigen behoort. Zo stelt art. 12 IVRK dat de minderjarige inspraak moet hebben in alle aangelegenheden die hem of haar betreffen (onderwijs, gezondheidszorg, familie, beleid, …). In artikel 13 IVRK lezen we dat de minderjarige het recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit omvat de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven. Minderjarigen hebben ook het recht dat er met hun mening rekening wordt gehouden. Het IVRK erkent hiermee minderjarigen als volwaardige burgers die op een actieve, constructieve manier aan de opbouw van de samenleving moeten kunnen deelnemen.

Door deze rechten op te nemen in een internationaal verdrag is ook op nationaal niveau de wetgeving in diverse materies gewijzigd. In België hebben minderjarigen het recht gehoord te worden in procedures die hen aanbelangen aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag, de verblijfsregeling en het recht of het persoonlijk contact (art 1004/1 Gerechtelijk Wetboek). Voor andere procedures is de toestemming van minderjarigen noodzakelijk geworden. Denk maar aan de instemming in adoptie vanaf 12 jaar, het geven van toestemming bij erkenning door de vader vanaf 12 jaar, ... Daarnaast wint participatie ook op diverse andere niveaus aan belang. We zien dat er kindergemeenteraden opgericht worden, leerlingenraden, jeugdraden, …

En deze evolutie vond ook zijn ingang in het Decreet Rechtspositie, waar het recht op inspraak en participatie op twee niveaus ingeschreven staat:

  • Op het individueel niveau van de hulpverlening (artikel 16 en 17)
  • Op het collectief niveau van de hulpverlening (artikel 18 en 19)

Door kinderen en jongeren mee te laten participeren, vergroot hun greep op de werkelijkheid, op hun eigen (hulpverlenings)situatie. Hierdoor ontstaat het inzicht dat ze niet alleen passief betrokken  zijn, maar ook zelf actief vorm kunnen geven aan de omringende leefwereld. Dit is een belangrijke stap binnen het hulpverleningsproces. Immers, op een bepaald moment zal het kind of de jongere er alleen voor staan. Wanneer hij dan reeds geleerd heeft hoe hij zelf betekenis kan geven aan de realiteit zal hij beter in staat zijn zelf zin te geven aan zijn leven. Eén functie van participatie is dus het leerproces waarbij kinderen en jongeren enerzijds zelf betekenis geven aan de realiteit en anderzijds in interactie gaan met hun leefomgeving en die ook zelf beïnvloeden.

Het is evenwel niet enkel omwille van dit leerproces dat participatie zo belangrijk is, maar ook omwille van de participatie zelf. Minderjarigen verlenen eigen betekenissen aan zaken in hun leefwereld. Door met hun inzichten rekening te houden ontstaat een meerwaarde. Zij zijn op dit gebied de ervaringsexperten bij uitstek!

Daarnaast is iemand mee laten participeren ook een blijk van waardering en respect voor die persoon. Immers, aan zijn mening wordt belang gehecht. Iedereen wordt graag serieus genomen en wil iets betekenen in de gemeenschap. Hierdoor vergroot de betrokkenheid en dus ook automatisch de motivatie. Onderzoek heeft aangetoond dat de motivatie van kinderen en jongeren die van bij het begin van de begeleiding mee kunnen participeren, stijgt. Bij vrijwillige hulpverlening heeft dit als gevolg dat jongeren minder snel afhaken.

Ook in het Decreet betreffende de integrale jeugdhulp (2013) werd een participatieve jeugdhulpverlening ingeschreven in artikelen 45 en 46:

 Art. 45. De jeugdhulp versterkt de participatie in de jeugdhulpverlening van de personen tot wie de jeugdhulp zich richt. Daarvoor :

  1. brengt de jeugdhulp het perspectief van minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving in in het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp;
  2. stimuleert de jeugdhulp de participatie van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving in de jeugdhulpverlening die hem geboden wordt, door een gezamenlijk engagement op te nemen;
  3. brengt de jeugdhulp de vertrouwenspersoon van de minderjarige systematisch op de hoogte en betrekt de jeugdhulp de vertrouwenspersoon erbij.

  De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor die opdrachten.

 Art. 46. De jeugdhulp garandeert aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken: de toegang tot het dossier van de minderjarige;

  1. het recht op een periodieke evaluatie van de aan hem verleende jeugdhulpverlening en op inspraak bij de evaluatie;
  2. het recht op inspraak in de jeugdhulpverlening die hem geboden wordt door jeugdhulpaanbieders, en in elke wijziging van die jeugdhulpverlening;
  3. het recht op inspraak bij de indicatiestelling en de jeugdhulpregie.

In het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de integrale jeugdhulp (2014) werden al een aantal concrete initiatieven geformuleerd zoals een vormingsaanbod participatieve basishouding, ondersteuning van cliëntvertegenwoordigers, het installeren van een cliëntenforum, etc. (Art. 75 Besluit IJH 2014)

Met het decreet van 21 december 2018, ‘houdende wijziging van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, wat cliëntenorganisaties en een cliëntenforum in de integrale jeugdhulp betreft’ werd een regelgevend kader gecreëerd voor de ontwikkeling van het cliëntenforum en de erkenning en subsidiëring van cliëntenorganisaties. Dit vond zijn toepassing in de volgende besluiten van 16 oktober 2020 ‘Besluit van de Vlaamse Regering over de samenstelling, de opdrachten en de subsidiëring van een cliëntenforum’ en’ Besluit van de Vlaamse Regering over de aanvullende erkenningsvoorwaarden en de subsidiëringsvoorwaarden van de cliëntenorganisaties in de integrale jeugdhulp'. 

We gaan nu dieper in op de participatierechten, zoals opgenomen in het DRM. We behandelen hier achtereenvolgens de participatie en inspraak op individueel en op collectief niveau.

2. Inspraak en participatie op individueel niveau

2.1. Artikel 16 DRM: inspraak en participatie bij de eigen jeugdhulp

In artikel 16 van het Decreet Rechtspositie wordt het recht van het kind of de jongere op inspraak en participatie in de jeugdhulp en alle procedures die hem aanbelangen neergeschreven.

Inspraak kan omschreven worden als het geven van een eigen mening. Het recht op inspraak blijft evenwel niet beperkt tot het mogen uiten van de eigen mening (bijvoorbeeld via een tevredenheidsmeting). Het kind of de jongere moet ook de zekerheid hebben dat er met zijn mening rekening wordt gehouden. Rekening houden met de mening van de minderjarige kan blijken uit een aanpassing in praktijk, maar dit kan evengoed blijken uit een argumentatie waarom die mening al dan niet gevolgd wordt. Hoewel het hier de minderjarige is die dit recht op een actieve wijze uitoefent, betekent dit niet dat de betrokken voorziening een passieve houding mag aannemen. De hulpverlener zal steeds zoveel mogelijk moeten zoeken naar gepaste methodes om de mening van de minderjarige uit te lokken en hiernaar maximaal te luisteren. Soms is het proces van echt luisteren en delen van verantwoordelijkheden belangrijker dan de uiteindelijke uitkomst.

Participatie in jeugdhulp houdt in dat kinderen en jongeren actief betrokken worden bij de jeugdhulpverlening. Dit is meer dan luisteren alleen, het draait erom bereid te zijn samen met jongeren te zoeken naar de meest aangepaste hulpverleningsvorm, oplossingen voor problemen, zoeken van alternatieven, ... Kinderen en jongeren leren op die manier communiceren en verantwoordelijkheid nemen.  In dit proces is dan ook samenwerking tussen kinderen, jongeren en volwassenen nodig, maar ook samenwerking tussen volwassenen onderling.

Bij participatie spelen de volgende elementen een cruciale rol:

  • Mee weten: Dit is een grondvoorwaarde tot participatie, beslissingen worden immers genomen op basis van informatie. Het is noodzakelijk voldoende informatie te verstrekken over de verschillende mogelijkheden binnen de jeugdhulp, voorstellen te duiden en toe te lichten en het verloop te schetsen van het hulpverleningsproces.

Zo is het nodig mee te delen aan de jongere waar hij precies kan terecht komen, hoe lang de hulpverlening kan duren, wie hem begeleidt en of hij hierin kan kiezen, welke dokters beschikbaar zijn, wanneer hij bezoek mag ontvangen, hoeveel zakgeld hij krijgt, of medische ingrepen nodig zijn en wat de gevolgen zijn, welke studierichtingen mogelijk zijn, hoe zijn pleeggezin eruit ziet, wat het verschil is tussen ambulante begeleiding en een uithuisplaatsing,  ...

Het doorgeven van die informatie kan op verschillende manieren gebeuren. De hulpverlener kan in gesprek gaan met het kind of de jongere of een document opstellen met duidelijke uitleg over regels, procedures, ... Voor jongere kinderen kan dit op een meer visuele manier (bv. met behulp van tekeningen), door bijvoorbeeld een strip of film te maken of gebruik te maken van reeds bestaand visueel materiaal.

  • Mee denken: In een tweede fase zal men de informatie gaan afwegen, gevolgen van bepaalde keuzes voorspellen, voor- en nadelen afwegen,... Dit kan een meerwaarde bieden in het denkproces. Het gebeuren binnen een voorziening, de school, ... vormt de ervaringswereld bij uitstek van kinderen en jongeren waardoor hun ideeën een toegevoegde waarde bieden. Zaken die voor volwassenen minder belangrijk zijn, kunnen wel van belang zijn voor kinderen en jongeren. Door samen te denken, ontstaat een vollediger beeld.

Uiteraard moeten we hier rekening houden met het ontwikkelingsniveau van het kind. Vanaf de leeftijd van ongeveer elf jaar zijn minderjarigen in staat om hypotheses te maken, in de toekomst te denken, alternatieven af te wegen, perspectief te nemen en zich in te leven in anderen (formeel-operationeel denken, Piaget). Een kind van zes of zeven jaar is daar nog niet toe in staat. Het kan wel meedenken op het concrete niveau. (concreet-operationeel denken, Piaget) Bij oudere minderjarigen kan dus gewerkt worden met hypotheses, terwijl het beter is bij jongere minderjarigen heel concrete zaken te gebruiken. Ditzelfde gaat ook op voor minderjarigen met een ontwikkelingsachterstand. 

  • Mee praten: Alvorens beslissingen te nemen is het noodzakelijk samen te zitten en te praten over de gevonden ideeën, gerezen vragen, bedenkingen, ... Ook hier moet het kind of de jongere in betrokken worden. In het begin kan het tijd en gepaste aandacht vragen om echt te horen wat minderjarigen te zeggen hebben. Als begeleider heb je dan een dubbele opdracht. Enerzijds aan het kind of de jongere de ruimte geven om een mening te formuleren en anderzijds hem te ondersteunen door onder meer toegankelijke, aangepaste uitingsvormen of kanalen aan te reiken. Minderjarigen die uit een omgeving komen waar het zoeken naar oplossingen vaak met geweld gepaard gaat of waar wie het luidste roept wint, leren door participeren ook dat ze op een andere manier kunnen communiceren.

Het mee praten impliceert zowel bij de jongere (het kind) als bij de hulpverlener de attitude van luisterbereidheid en de vaardigheid van “kunnen luisteren”. Dit is zeker geen evidentie want praten is vaak gericht op de ander overtuigen van ‘mijn standpunt’ of van ‘mijn groot gelijk’. Initiatieven die medewerkers trainen in effectief luisteren (parafrasering, empathische reflectie, samenvatten, integratief denken) zijn in die context warm aanbevolen.

  • Mee beslissen: Participatie mag niet stoppen na de bevraging naar noden en behoeften. Het is essentieel dat ook de beslissing samen met de kinderen en jongeren genomen worden. Minderjarigen hebben snel door wanneer ze enkel “voor de vorm” betrokken worden, waarna zij niet meer bereid zullen zijn te investeren in participatie (net zoals de meeste volwassenen).

Deze beslissing kan gaan over de keuze en duurtijd van de hulpverlening, kiezen van een individuele begeleider of arts, bezoek ontvangen, meedoen aan activiteiten of niet, kiezen van een hobby, sport, aankoop persoonlijk materiaal of kledij, ... Bij het omschrijven van een beslissing doet men er goed aan om zeer concreet te werken.

  • Mee doen: Nadat een beslissing genomen is, moet deze nog gerealiseerd worden. In deze fase is het ook aangeraden om de kinderen en jongeren zoveel mogelijk te betrekken en verantwoordelijkheid te geven. Zo kan men de jongere zelf de nodige stappen laten ondernemen om zijn hobby te kunnen beoefenen, een arts te raadplegen voor een medische ingreep, afspraken vast te leggen met zijn begeleider, ...
  • Mee evalueren: Dit is de laatste fase van het participatieproces. Eens een beslissing uitgevoerd is, is het best een evaluatiemoment in te lassen om de uitkomst te toetsen aan de verwachtingen die men vooraf had. Op dit moment kan men gaan kijken hoe alles verlopen is, of men tevreden is met het resultaat, of er in de toekomst aanpassingen nodig zijn, …

Tenslotte is het belangrijk er even bij stil te staan dat participatie niet betekent dat de minderjarige “opdrachtgever” wordt en de hulpverlener “uitvoerder”. Participatie houdt in dat minderjarigen deel kunnen uitmaken van een beslissingsproces. In de interacties gaat het niet alleen om resultaten of over wie gelijk haalt. Het gaat er vooral om dat de betekenissen en ervaringen van iedereen aan bod kunnen komen. Het proces van luisteren, meegaan in ideeën, ... is soms belangrijker dan het concrete resultaat.

2.2. Artikel 17: recht op participatie bij de eigen evaluatie

Volgens artikel 17 DRM heeft elke minderjarige recht op een periodieke evaluatie van de jeugdhulpverlening die hij krijgt.

Evalueren is eigenlijk niets anders dan kijken hoe iets gaat of hoe het is gegaan. Voordat de hulpverlening gestart wordt, worden er doelen en criteria bepaald. Zowel tijdens het proces van de hulpverlening als op het einde van de hulpverlening is het nuttig te kijken in hoeverre je de gestelde doelen bereikt hebt. Tijdens de evaluatie kunnen bevorderende en/of belemmerende factoren besproken worden waarna, indien nodig, de hulpverlening kan bijgestuurd worden.

Periodiek evalueren houdt in dat er, afhankelijk van de duur van de hulpverlening, ook tussentijds geëvalueerd wordt. Hoe regelmatig dit dient te gebeuren, wordt niet gepreciseerd in dit decreet. Aangenomen wordt dat minstens elke zes maanden een evaluatie van de hulpverlening wenselijk is.

De concrete invulling van de evaluatie zal natuurlijk verschillen afhankelijk van de aard en de duur van de jeugdhulpverlening. Wanneer een minderjarige opgenomen wordt in een Onthaal-, Oriëntatie- en Observatiecentrum, zal er anders geëvalueerd worden dan wanneer een minderjarige in een pleeggezin wordt geplaatst of wanneer een minderjarige een ambulante begeleiding krijgt van een centrum geestelijke gezondheidszorg.

Daarnaast voorziet artikel 17 dat de minderjarige ook het recht heeft mee te participeren bij die evaluatie. Dit houdt in dat aan de mening van de minderjarige waarde wordt gehecht en dat hij actief betrokken wordt bij elke evaluatie.

3. Inspraak en participatie op collectief niveau
 

3.1. Artikel 18: recht op vergaderen

Het recht op inspraak en participatie kan binnen een voorziening pas echt invulling krijgen wanneer de kinderen en jongeren ook samen kunnen overleggen over het leven in de voorziening. In residentiële of semi-residentiële hulpverlening is het groepsleven heel belangrijk. Daarom is een goede communicatie tussen de verschillende groepsleden essentieel, wil de sfeer in een voorziening positief zijn. Door participatie worden mensen samengebracht en vormt een organisatie een hecht geheel. Daarnaast ontwikkelen jongeren via participatie ook technische vaardigheden zoals onderhandelen, belangen afwegen, samenwerken, keuzes maken...

Binnen een voorziening kunnen vergadermomenten voorzien worden, kan een bewonersraad opgericht worden, ...

Participatie gaat evenwel een stuk verder, het gaat om het daadwerkelijk betrekken van kinderen en jongeren bij te nemen beslissingen die hen aanbelangen zoals het inrichten van een ontspanningslokaal, opstellen van een reglement, keuze van desserts/maaltijden, opstarten van een project,...

Door samen te discussiëren over thema’s en knelpunten wordt het mogelijk regels te formuleren waar alle partijen zich kunnen in vinden. De kans dat de regels nageleefd en de beoogde doelen worden gerealiseerd, verhoogt hierdoor aanzienlijk. Als afspraken tot stand komen met betrokkenheid van kinderen en jongeren, stijgt daarmee hun verantwoordelijkheidsgevoel en verkleinen eventuele weerstanden.

Het recht om te vergaderen is echter niet zomaar een “onbeperkt, ongelimiteerd” recht, het kan worden beperkt door de bestaande reglementen of praktische organisatie van de voorziening of door een rechterlijke beslissing. Daarom is het nuttig aan kinderen en jongeren duidelijk te maken welke zaken vastliggen en welke bediscussieerbaar zijn. Zo kunnen nieuwe afspraken enkel gerealiseerd worden voor zover die passen binnen de mogelijkheden van de voorziening, zoals personeelsmogelijkheden, de structuur van de voorziening, de opdracht van de voorziening, ...

Ook in het Kinderrechtenverdrag is het recht om te vergaderen opgenomen, met name in artikel 15 waarin staat dat kinderen recht hebben op vrijheid van vereniging en vrijheid van vreedzame vergadering.

3.2. Artikel 19: Inspraakregeling

Participatie kan zowel via informele (dagelijkse interactie) als via formele structuren verlopen. In dit artikel wordt een formele participatiestructuur ingeschreven. Elke jeugdhulpvoorziening moet beschikken over een regeling voor de inspraak van de minderjarige die aan bepaalde eisen voldoet. De minderjarige heeft recht op medewerking van de voorziening om die inspraak te realiseren.

Tips: 

  • Kleine groepen bevorderen actieve deelname
  • Laat de minderjarige van in het begin mee participeren, hierdoor vergroot de motivatie
  • Vraag regelmatig naar de mening van de kinderen en jongeren, bijvoorbeeld door een wekelijkse praatronde
  • Probeer een klimaat van veiligheid en van ernst te creëren
  • Stel jezelf de vraag of de kinderen en jongeren ergens terecht kunnen met mogelijke alternatieven of eigen initiatieven of moeten ze wachten tot een volwassene om hun inbreng vraagt?

 

Mogelijke vormen van formele participatie zijn groepsdiscussies, overlegraden, referenda, rollenspelen, simulatiespelen,... Bij  een rollenspel of simulatiespel leert de minderjarige zich inleven in andere standpunten, van rol te veranderen of zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Wanneer je dergelijke spelen organiseert, is het boeiend de kinderen en jongeren regelmatig van “rol” te laten wisselen. Op deze wijze ontstaat een beter inzicht in de gehele situatie en is het mogelijk de gevolgen van bepaalde keuzes beter te kunnen inschatten. Wanneer bijvoorbeeld een nieuw reglement opgesteld moet worden binnen een voorziening, kan je dit uit handen geven aan de kinderen en jongeren. Eens een ontwerp klaar is, kan dit uitgetest worden via een simulatiespel of in een proeftijd worden uitgetest. Ook het organiseren van verbetergroepen is een aan te raden methodiek.

Ter verduidelijking:

Een verbetergroep is een instrument waarmee een organisatie knelpunten en problemen kan analyseren en oplossen. De deelnemers kennen het probleem omdat ze het veroorzaken of er hinder van ondervinden. Het unieke aan verbetergroepen is dat ze minderjarigen laten participeren door ze met volwassenen samen te brengen. Tijdens deze bijeenkomsten zijn kinderen en volwassenen gelijkwaardig. Iedereen neemt deel op basis van eigen ervaringen en deskundigheid. Positief is dat kinderen serieus worden genomen en worden betrokken bij het beleid van de organisatie.

In een verbetergroep wordt aan de hand van een stappenplan gezocht naar een oplossing voor het probleem. Er worden 3 stappen  doorlopen:

  1. In een eerste stap wordt het probleem helder omschreven en worden de oorzaken benoemd.
  2. In een tweede bijeenkomst worden oplossingen voor het probleem gezocht.
  3. In een derde sessie kiest de groep de beste oplossing.

Deze bijeenkomsten worden begeleid door een procesbegeleider. Essentieel voor de deelnemers aan de verbetergroep is de garantie dat de voorgestelde oplossing ook zal worden uitgevoerd.

Minderjarigen zijn reeds vanaf zeer jonge leeftijd in staat om mee te denken over thema’s die hun eigen leefwereld beïnvloeden. Ze zijn ook in staat om logische antwoorden te geven op gestelde vragen. Wel is het belangrijk rekening te houden met het ontwikkelingsniveau en de vaardigheden van de betrokken minderjarigen. Participatie veronderstelt creatief op zoek willen gaan naar manieren om minderjarigen volwaardig te laten deelnemen en kinderen en jongeren aanspreken op hun competenties en vaardigheden.

Wanneer het de bedoeling is gericht naar iets te peilen, is het belangrijk stil te staan bij de precieze formulering van je vraag. Wanneer je bijvoorbeeld aan een 7-jarige zou vragen “hoe ziet je ideale ontspanningsruimte eruit”, zal je een heel ander antwoord krijgen dan wanneer je vraagt “welke ontspanningsruimte kunnen we hier proberen realiseren”. Op de eerste vraag zal er hoogstwaarschijnlijk een pretpark-achtig antwoord komen. Hierdoor wordt te snel de foute conclusie getrokken dat minderjarigen niet in staat zijn op een ernstige manier mee te denken. Probeer dan ook je vraag zo duidelijk mogelijk te formuleren (wat wil je precies weten?) en geef de nodige achtergrondinformatie. Bedenk dat participatie een proces is... en dat het leren participeren van de opvoeder of de begeleider inzet en pedagogisch optimisme verlangt.

Tenslotte is het ook goed duidelijk aan te geven waar de grenzen zijn. Maak duidelijk dat alles in principe bespreekbaar is, wat niet wil zeggen dat alles zomaar kan.

Er bestaan verschillende gradaties van participatie. Deze worden onder andere beschreven door de psycholoog R. Hart dit in de vorm van een ladder met acht sporten.

Ladder met 8 sporten die niveaus van participatie aangeven

In dit model worden de gradaties op een hiërarchische wijze gestructureerd. Aangezien participatie evenwel een continu, niet altijd lineair proces is en afhankelijk van de concrete situatie soms een andere aanpak nodig is, hebben we er hier voor geopteerd deze ladder in een “participatiecirkel” te gieten en aldus de meer hiërarchische structuur los te laten.

Onderaan de cirkel vinden we de volgende drie onechte vormen van participatie waarbij kinderen en jongeren wel mee participeren maar dit enkel om de schijn op te houden:

  • Manipulatie: Volwassenen gebruiken kinderen en jongeren om hun eigen belangen te dienen
  • Decoratie: Kinderen en jongeren luisteren hoogstens iets op.
  • Afkopen (tokenism): Kinderen en jongeren participeren mee voor de schijn.

De volgende, echte participatievormen kunnen als volgt omschreven worden:

  • In opdracht maar geïnformeerd: Volwassenen nemen het initiatief een project op te starten of een bepaalde beslissing te nemen en hebben ook de leiding. De kinderen en jongeren worden vervolgens wel geïnformeerd. In dit stadium wordt de kinderen en jongere enkel een passieve rol toebedeeld. Een voorbeeld hiervan kan zijn wanneer in een voorziening een weekmenu gekozen wordt in teamvergadering en vervolgens meegedeeld aan de minderjarigen.
  • Geconsulteerd en geïnformeerd: Deze vorm van participatie gaat een stap verder. Het initiatief wordt nog steeds genomen door een volwassene, maar de kinderen en jongeren worden geraadpleegd over een project dat door volwassenen ontworpen is of een beslissing die door hen genomen is. Met de mening van de kinderen en jongeren wordt zoveel mogelijk rekening gehouden.
  • Initiatief bij volwassenen, kinderen en jongeren beslissen mee op een gelijkwaardige basis. Hier hebben kinderen en jongeren ook een invloed op de uiteindelijke beslissing.
  • Initiatief bij de minderjarigen, kinderen, jongeren en volwassen beslissen samen: de kinderen en jongeren bedenken, organiseren en leiden zelf een project of nemen zelf een beslissing met slechts beperkte tussenkomst van volwassenen.
  • Initiatief en leiding bij de minderjarigen: Hier treden volwassenen nog enkel op als mentor of coach.
cirkel met 5 kernniveaus van participatie

Deze cirkel laat zien dat participatie een levend proces is dat continu in beweging is. In sommige zaken zullen de kinderen en jongeren enkel meepraten terwijl zij andere zaken volledig zelf kunnen uitvoeren.

Participatie kan betrekking hebben op diverse onderwerpen. Zo is het mogelijk te participeren over praktische zaken binnen een voorziening, zoals de inrichting van de leefruimte, aanleg van een speelplaats, … Daarnaast is het ook mogelijk te participeren over meer inhoudelijke onderwerpen, afspraken en reglementen, welke activiteiten georganiseerd worden, hoe de begeleiding georganiseerd wordt,  …

Het is niet de bedoeling om kinderen en jongeren op een “apart eiland” te laten functioneren, te laten beslissen, … maar wel hen op te nemen in het echte kader van de instelling, ze te integreren in de “volwassenwereld”.

Bijvoorbeeld

In 2016 deed Arteveldehogeschool een onderzoek bij kinderen naar hun ervaringen in de jeugdhulp. Hun bevindingen resulteerden in een website met o.a. quotes van kinderen:

“O: Mag jij hier mee beslissen over sommige dingen?

K: Mee beslissen kan ik nu ook weer niet zeggen. Dat is eigenlijk een moeilijke vraag want wij kunnen wel bijvoorbeeld zeggen ik wil daar naartoe en dan beslissen de opvoeders of dat een goed idee is of niet. Eigenlijk zijn het de opvoeders die beslissen. Want meestal beslissen de kinderen dingen die helemaal niet goed zijn, zoals naar een attractie gaan. En daarmee doen wij dat niet zo.”

Op basis van recentere wetenschappelijke inzichten presenteerden Wong, Zimmerman en Parker (2010) een model dat een ‘empowerend kader’ hanteert.  Een empowerend kader richt zich op de verschuiving van controle en toegang tot middelen, zowel in het proces als in de resultaten. Het houdt ook rekening met sociaal-politieke krachten die de kwaliteit van het leven van mensen beïnvloeden, en vereist dat individuen betrokken raken bij de organisaties en activiteiten die hun leven beïnvloeden. Empowerment wordt zo een proces naar gedeelde controle en een manier om verandering te initiëren. In dat gedeelde transactieproces brengen jongeren en volwassenen hun eigen sterke punten in bij het nemen van beslissingen. De sterke punten van jongeren kunnen bijvoorbeeld culturele specifieke inzichten zijn, en de sterke punten van volwassenen kunnen ervaring zijn met organisatorische praktijken en procedures.

De ‘TYPE-piramide' (Typology of Youth Participation and Empowerment) geeft een overzicht van drie categorische vormen van participatie: volwassen controle, jeugdcontrole en gedeelde controle. Volwassen controle en jeugdcontrole worden op hetzelfde niveau geplaatst, wat suggereert dat het om relatief gelijke niveaus van empowerment op een continuüm gaat. Terwijl  gedeelde controle hoger wordt geplaatst dan de controle van jongeren en volwassenen. Dit suggereert dat de mate van empowerment toeneemt voor zowel jongeren als volwassenen naarmate participatieve activiteiten stijgen naar meer optimale vormen van partnerschap tussen jeugd en volwassene, gedeelde, ‘pluralistische’ volwassen-jeugdcontrole.  

De piramidale presentatie van het model is ontworpen om "de veronderstelling te vermijden dat louter door jongeren gedreven participatie ideaal is", wat een veel voorkomende misinterpretatie was van eerdere laddergebaseerde modellen van participatie en empowerment.

pyramideschema voor participatie jongeren en volwassenen

Meer weten

 

Aan de slag

De werkgroep participatie van het IROJ West-Vlaanderen ontwikkelde een ‘grabbelbox participatie’. Deze bestaat uit 70 kaarten met vragen over de negen kenmerken van een participatieve basishouding:   authenticiteitgelijkwaardigheidbetrouwbaarheidonvoorwaardelijkheidpositieve ingesteldheidopenheidempathieprofessionele nabijheidrespect

De vragen doen je stilstaan bij je eigen handelen, je eigen houding en visie als hulpverlener en laten je daarover reflecteren. 

Het Participatiekompas is een professioneel reflectie-instrument dat richting geeft aan jeugdhulpverleners en hun organisaties om actief aan de slag te gaan met hun participatiebeleid. Het biedt praktische handvatten en inspirerende voorbeelden voor zowel jeugdhulpmedewerkers als hun cliënten en het houdt rekening met het kader en de cliëntsystemen waarin zij opereren. Het Participatiekompas werd ontwikkeld vanuit de praktijk, in samenspraak met verschillende actoren en partners in de jeugdhulpverlening.

Dit stappenplan begeleidt je om beslissingen te nemen die rekening houden met het belang van het kind. Centraal staat daarbij het luisteren en horen van kinderen en jongeren zelf.​​​​​

Inhoudsopgave